Kortrijk
Regen
7° - 15°
Antwerpen
Regen
7° - 15°
Blog
Blog
19 juni 2014  | Dirk Van Heuven

Wie is bevoegde tuchtoverheid voor lichte tuchtstraffen bij detachering van een politieambtenaar?

Het antwoord is te vinden in artikel 21 van de Politietuchtwet:

‘Met uitzondering van de verbindingsambtenaren bedoeld in artikel 105, vierde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, worden in geval dat een politieambtenaar bij een ander korps of dienst is gedetacheerd, de lichte tuchtstraffen opgelegd door de tuchtoverheden van het korps of de dienst waarbij het betrokken personeelslid is gedetacheerd. De zware tuchtstraffen worden in dat geval opgelegd door de hogere tuchtoverheid van de dienst van oorsprong, op vraag van de dienst waarbij het betrokken personeelslid is gedetacheerd.’

Maar hoe zit het met een lichte tuchtsanctie op basis van tuchtfeiten die dateren van voor de detachering?

Het antwoord wordt gegeven door de Raad van State in een arrest nr. 227.612 van 3 juni 2014:

‘In deze hadden de tuchtfeiten die verzoeker ten laste worden gelegd plaats op 26 december 2008. Vanaf 1 maart 2009 is verzoeker, tot dan in dienst bij de lokale politie van de politiezone Ma., gedetacheerd bij het korps politiezone Mi.

Op 25 november 2009 bestraft de bestreden beslissing hem met de lichte tuchtstraf van een blaam, nadat de korpschef van de politiezone Ma. met een nota van 2 juli 2009 de hogere tuchtoverheid van de politiezone Ma had geadieerd en nadat die hogere tuchtoverheid op 8 oktober 2009 een inleidend verslag opstelde.

Ten onrechte betwist verwerende partij de ontvankelijkheid van het middel omdat het niet ook al in de administratieve procedure zou zijn aangevoerd, maar pas voor het eerst in de procedure bij de Raad van State.

Immers kan uit het 23 november 2009 gedateerd proces-verbaal van verhoor van verzoeker door de hogere tuchtoverheid worden opgemaakt dat verzoeker ter verweer deed gelden:

“Op 1 maart werd K. gedetacheerd naar Mi. Waardoor de gewone tuchtoverheid op dit moment de korpschef van Mi. Wordt. De korpschef van Ma. Moet het dossier overmaken en de korpschef van Mi. moet beslissen wat hij met dit tuchtdossier doet. Hij kan het dossier afwerken als lichte tuchtstraf of voor een zware tuchtstraf doorsturen naar de hogere tuchtoverheid van Ma. De procedure is hier dus foutief gevoerd.”

De exceptie van niet-ontvankelijkheid van het middel mist dus feitelijke grond.

Overeenkomstig artikel 21 van de politietuchtwet worden behoudens inzake een hier niet relevante uitzondering, ‘in geval dat een politieambtenaar bij een ander korps of dienst is gedetacheerd, de lichte tuchtstraffen opgelegd door de tuchtoverheden van het korps of dienst waarbij het betrokken personeelslid is gedetacheerd. De zware tuchtstraffen worden in dat geval opgelegd door de hogere tuchtoverheid van de dienst van oorsprong, op vraag van de dienst waarbij het betrokken personeelslid is gedetacheerd’.

Het artikel maakt geen onderscheid naargelang de disciplinaire tekortkomingen vóór of na de detachering zijn gepleegd. Zoals het is gelibelleerd, is in alle gevallen bij de bestraffing van een tuchtvergrijp een substantiële rol weggelegd voor de tuchtoverheden van het korps of de dienst waarbij de detachering gebeurde: ofwel leggen zij zelf een lichte tuchtstraf op, ofwel vragen zij de dienst van oorsprong een zware tuchtstraf uit te spreken.

Is de politieambtenaar niet slechts gedetacheerd, maar is hij van het ene korps of de ene dienst naar een andere gemuteerd of overgegaan, dan wordt, gelet op artikel 22 van de politietuchtwet, de tuchtoverheid van het nieuwe korps of de nieuwe dienst zelfs zonder meer exclusief bevoegd inzake het voeren van een tuchtprocedure.

De Raad van State ziet niet in welk opzicht de bevoegdheid die het artikel 21 aan de tuchtoverheden van het korps waarbij het betrokken personeelslid gedetacheerd is, ‘volstrekt’ niet zou samengaan met het oogmerk van de politietuchtwet om in een eenvoudige, snelle en werkzame procedure te voorzien waarbij de verantwoordelijkheid van de lokale verantwoordelijken wordt gestimuleerd.

Evenmin volgt de Raad van State de zienswijze van de verwerende partij dat de bevoegdheid die het artikel 21 verleent aan de tuchtoverheden van het korps waarbij het betrokken personeelslid gedetacheerd is, indruist tegen de logica, nog daargelaten of zulks in het andere geval een voldoende reden kon zijn geweest om het artikel dan maar ter zijde te laten.

Het beweerde de facto-gevaar van een ‘immuniteit voor lichte tuchtfeiten gepleegd kort voor de detachering’, tenslotte, betreft niet meer dan een oppotuniteitsopmerking. Ze vermag niet te verantwoorden dat wordt afgeweken van een duidelijke wettekst.

Het verzoek tot prejudiciële vraagstelling vertrekt van de premisse dat, niettegenstaande verzoeker naliet in de tuchtprocedure de onbevoegdheid te doen gelden van de hogere tuchtprocedure van de politiezone Ma., de Raad van State het besproken middel toch in aanmerking neemt omdat het wordt beschouwd als zijnde van openbare orde.

Zoals uit wat voorafgaat, sub 33, blijkt, mist die premisse grond. Alleen al om die reden is er geen aanleiding toe om de prejudiciële vraag te stellen.

Het besproken middel is gegrond.’
Referentie: PUB502366

Deel dit artikel