Kortrijk
Regen
2° - 10°
Antwerpen
Regen
4° - 11°
Blog
Blog
22 november 2011  | Dirk Van Heuven

Vernietigingsarrest in stedenbouwzaken = per definitie jackpot voor de verzoeker? Nee

In het reeds eerder in deze blog becommentarieerde vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 27 oktober 2011 vorderde de verzoeker die tot 4 maal toe een vernietigingsarrest van de Raad van State had kunnen bekomen (als gebuur van een door hem ongewenst bouwproject in bosgebied), een schadevergoeding van 72.350 euro:

- 22.500 euro voor de kosten voor de procedures voor de Raad van State
- 12.000 euro voor de vermindering van de waarde van de woning (wegens de realisatie van het bouwproject)
- 38.325 euro voor de materiële en morele schade vermengd, hetzij 7 euro per dag gedurende 15 jaar

Uiteindelijk kende de rechtbank van eerste aanleg een schadevergoeding toe van slechts 9.700 euro.

Wat de rechtsplegingsvergoeding betreft werd 4 maal de basisrechtsplegingsvergoeding toegekend (zie ons blogbericht “Procedures voor de Raad van State zijn niet noodzakelijk zodanig complex dat een hogere rechtsplegingsvergoeding moet toegekend worden (bis)”). De kans is reëel dat de werkelijke advocatenkosten daarmee niet gedekt werden.

De vordering wegens minwaarde werd volledig verworpen:

"Wat de vermindering van de waarde van de woning van de heer O. betreft, wordt geen enkel stuk voorgelegd.

De rechtbank kan maar een vergoeding toekennen voor de schade die wordt bewezen.

Eventueel kan de rechter die schade in billijkheid (“ex aequo et bono”) ramen, maar enkel wanneer hij de reden aangeeft waarom de door de getroffene voorgestelde berekeningswijze niet kan worden aangenomen en hij tevens vaststelt dat het niet mogelijk is om de schade, zoals hij die heeft omschreven, anders te bepalen.

In deze kan het bestaan van een minderwaarde niet vastgesteld worden, omdat de heer O. daaromtrent geen enkel concreet gegeven aanbrengt, al was het maar een eenzijdig rapport van een expert in onroerend goed die de waarde van de woning vóór en ná de bebouwing van de verkavelde percelen begroot.

De rechtbank kan ook geen gerechtsdeskundige belasten met de opdracht om over die schade te adviseren. Het doel van het deskundigenonderzoek is dat feitelijke vaststellingen worden gedaan en dat aan de rechter advies wordt verleend over de technische aspecten van de zaak, die zijn kennis te buiten gaan. De gerechtsdeskundige is in die zin een medewerker van het gerecht.

De gerechtsdeskundige is echter niet de medewerker van de partijen, die voor de partijen het dossier zou moeten samensmelten en hen zou moeten adviseren welke vordering zij kunnen instellen.

De rechtbank kan dus niet de gerechtsdeskundige belasten met een algemene opdracht om na te gaan of de woning van de heer O. in waarde is verminderd, aangezien de heer O. zelf geen enkel stuk voorlegt dat dit aannemelijk maakt".

De vordering wegens materiële en morele schade (o.a. genotsderving) werd slechts zeer partieel ingewilligd:

"Voor het overige eist de heer O. zoals gezegd een vergoeding van 7 euro per dag voor een periode van vijftien jaar.

De heer O. haalt verschillende feiten aan die schade zouden veroorzaken. Doordat het bos op de verkavelde percelen werd gerooid, zou de heer O. ernstige morele schade hebben geleden en zouden er op familiaal vlak vele spanningen zijn gerezen. Hijzelf zou ook fysieke ongemakken hebben ondervonden door de stress die met de procedures gepaard ging.

Daarnaast zou het bos op het perceel van de heer O. zelf niet meer beschermd zijn tegen stormschade doordat de rand eromheen werd gerooid. Ook de biodiversiteit in het bos zou verstoord zijn.

De gemeente S. werpt in haar conclusies terecht op dat van al deze beweringen geen enkel concreet gegeven wordt voorgebracht.

Zo moet het toch mogelijk zijn om aan te tonen dat het gevaar op stormschade is toegenomen of dat dier- en plantensoorten in het resterende stuk bos sterk zijn afgenomen. Dergelijke stukken kan de heer O., vijftien jaar nadat de verkaveling werd gerealiseerd, nog steeds niet bijbrengen.

Ook van de beweringen omtrent de spanningen binnen het gezin en omtrent de bedreigingen door de nieuwe buren, ligt geen enkel gegeven voor.

Het enige stuk dat de heer O. met betrekking tot zijn schade bijbrengt, is een attest waarin een geneesheer opmerkt dat hij lijdt aan “gestressgerelateerde gastrointestinale klachten”. De oorzaak van die klachten wordt evenwel niet aangeduid.

Wat de heer O. wel aantoont, is dat hij thans in een andere situatie verkeert dan wat het geval zou zijn geweest zonder de fout van het Vlaamse Gewest : thans zijn er vier woningen gebouw waar vroeger bos was, terwijl zonder de fout het bos nog intact zou gebleven zijn.

De heer O. kan gevolgd worden in zoverre hij stelt dat dit enige hinder met zich meebrengt, in die zin dat er wat meer verkeer zal zijn en dat de rust die er vroeger was enigszins verstoord is. Op de voorgelegde foto’s is te zien dat de rand van het bos is gerooid om plaats te maken voor de bebouwing op de vier percelen en dat het perceel van de heer O. dichtbij de tuinen van de nieuwe woningen is gelegen, waar het vroeger helemaal door bos was omgeven.

De heer O. ervaart deze nieuwe situatie als zeer nadelig en is klaarblijkelijk gegriefd door het verdwijnen van een deel van het bos rondom zijn woning: dat blijkt voldoende uit de jarenlange juridische strijd die hij – met succes – voor de Raad van State heeft gevoerd. Het is weliswaar zo dat de enige schade die in deze wordt bewezen uit een subjectief aanvoelen door de heer O. voortkomt en dat dergelijke schade onmogelijk objectief te meten is. Evenwel is het bestaan van die schade bewezen en moet ze derhalve worden vergoed.

Op dit punt moet de schade dan ook in billijkheid worden begroot.

De rechtbank acht een vergoeding van 1.500 euro gepast om het nadeel te vergoeden.”


Referentie : Rb. Brussel, 27 oktober 2011, ng. (PUB503046).

Deel dit artikel