Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
04 maart 2021  | Dirk Van Heuven

Uitnodiging tot vrijwillig herstel en de redelijke termijn in het stedenbouwkundig handhavingsrecht

Voor het hof van beroep van Antwerpen van 9 september 2020 werd door beklaagde de miskenning van de redelijke termijn opgeworpen. Het hof van beroep stelde vast dat de incriminatieperiode tot 3 augustus 2015 liep, terwijl er door het openbaar ministerie pas werd overgegaan tot rechtstreekse dagvaarding van beklaagde op 10 januari 2019, maar ook dat eiser in de tussentijd meerdere kansen kreeg om vrijwillig tot herstel over te gaan.

Door de beklaagde werd geargumenteerd dat bij de strafmaat en bij de respijttermijn ten onrechte geen rekening werd gehouden met de miskenning van de redelijke termijn en dat de omstandigheid dat hij niet vrijwillig tot herstel is overgegaan hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet als een dilatoire proceduretechniek kan worden beschouwd, aangezien de eiser zijn verdediging maar wou organiseren zoals hij dat wenst en niet verplicht is tot herstel over te gaan, terwijl hoe dan ook de omstandigheid dat beklaagde in de mogelijkheid was om tot herstel over te gaan, het openbaar ministerie niet belette om reeds tot dagvaarding over te gaan.

Het Hof van Cassatie verwerpt deze redenering in een arrest nr. P.20.0983.N/1 van 23 februari 2020, ondermeer op basis van deze overweging:

‘Wanneer de strafvervolging betrekking heeft op de regelgeving betreffende de ruimtelijke ordening, het milieu- of omgevingsrecht en de huisvesting, waar de herstelvordering een onderdeel is van de strafvordering in de ruime zin, kan de strafrechter bij de beoordeling van de redelijkheid van de termijn van de strafvervolging rekening houden met de mogelijkheden die aan de beklaagden werden toegekend om vrijwillig over te gaan tot herstel of regularisatie van de wederrechtelijke toestand. Behoudens wanneer de beklaagde ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven niet vrijwillig tot herstel of regularisatie te zullen overgaan, houdt dit geen miskenning in van het recht van de beklaagde om niet mee te werken aan zijn vervolging, noch van zijn recht om niet vrijwillig over te gaan tot herstel of regularisatie zolang hij niet definitief is veroordeeld’.

Conclusie van het voorgaande zou kunnen zijn dat diegene die in herstel wordt aangesproken, zulks beter uitdrukkelijk (en schriftelijk) weigert om zo zonder enige betwisting de start van de redelijke termijn te laten ingaan.

Referentie: Antwerpen 24 februari 2021, nr. C/299/2021 (PUB7701)

Deel dit artikel