Kortrijk
Regen
7° - 11°
Antwerpen
Regen
7° - 11°
Blog
Blog
09 november 2011  | Dirk Van Heuven

Procedures voor de Raad van State zijn niet noodzakelijk zodanig complex dat een hogere rechtsplegingsvergoeding moet toegekend worden (bis)

Reeds eerder hebben we bericht over een uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen van 1 maart 2011 waarin wordt aangegeven dat er “geen enkele aanleiding is" om af te wijken van de door het Grondwettelijk Hof gestelde regel dat verzoekende partij, die in het gelijk werd gesteld voor de Raad van State, recht heeft op de basisrechtsplegingsvergoeding van 1.320 euro (en deze vergoeding dus kan vorderen voor de schadevergoedingsrechter).

Na te hebben vastgesteld dat eiser geen bewijsstukken aanbrengt m.b.t. de werkelijke kostprijs van de verschillende procedures voor de Raad van State die door hem werden gewonnen, beslist de rechtbank van eerste aanleg te Brussel in een vonnis van 27 oktober 2011:

“De heer O. is voor de Raad van State in het gelijk gesteld, in zoverre de aangevochten gunningsbeslissingen werden vernietigd.

De eis van de heer O. tot betaling van een bijdrage in de kosten van de bijstand van een advocaat in de procedure voor de Raad van State is dan ook gegrond.

De rechtbank acht het billijk om het ereloon voor die procedure voor de Raad van State te begroten op het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding dat is vastgesteld voor de rechtscolleges van de rechterlijke orde (zie T. Maes, “de rechtsplegingsvergoeding in procedures voor de Raad van State : goed begonnen is nog steeds slechts half gewonnen”, R.W. 2009-10, 1773, e.v.).

De procedure voor de Raad van State is niet in geld waardeerbaar. Voor dergelijke vorderingen was het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding vastgesteld op het toen nog niet geïndexeerde bedrag van 1.200 euro.
Derhalve wordt dit basisbedrag van 1.200 euro per procedure toegekend, wat het totaal brengt op 7.200 euro.”


Uit dit vonnis zijn er 3 leringen te maken. Ten eerste heeft de winnende verzoekende partij in beginsel recht op de basisrechtsplegingsvergoeding. Ten tweede is een procedure voor de Raad van State niet automatisch een complexe procedure die maakt dat een hogere vergoeding dan de basisrechtsplegingsvergoeding moet worden toegekend. Hiervan moet het bewijs geleverd worden. Ten derde is de vergoeding voor advocatenkosten waarop de verzoeker gerechtigd is deze van de rechtsplegingsvergoeding ten tijde van de uitspraak van de Raad van state, niet deze ten tijde van de uitspraak van der schadevergoedingsrechter.

Referentie : Rb. Brussel, 27 oktober 2011, ng. (PUB503046).

Deel dit artikel