Kortrijk
Regen
7° - 10°
Antwerpen
Regen
6° - 10°
Blog
Blog
01 juni 2010  | Dirk Van Heuven

Politiebevoegdheid gemeenten beperkt tot materiële openbare orde

In een recent arrest nr. 202.037 van 18 maart 2010 bevestigt de Raad van State haar klassieke rechtspraak dat de politiebevoegdheid van gemeenten zich beperkt tot verstoringen van de materiële openbare orde.

De feiten deden zich als volgt voor. Op 11 september 2007 besliste de gemeenteraad van Bilzen een nieuw artikel toe te voegen aan de politieverordening van 14 november 2005 in verband met de openbare orde, zeden, rust, veiligheid, reinheid, gezondheid en hinderlijke gedragingen:

“De verkoop van alcoholische dranken via drankautomaten is verboden voor
zover het om drankautomaten gaat die opgesteld zijn langs de openbare weg in
een straal van 300 meter rond scholen, stations, zwembaden en sporthallen
toegankelijk voor het publiek en waarbij er geen permanente bewaking is”.


De formele motivering vermeldt met betrekking tot de feitelijke aanleiding van de beslissing onder meer wat volgt:

“Overwegende dat uit recent onderzoek door de Vereniging voor Alcohol en
andere Drugsproblemen (VAD) is gebleken dat het alcoholgebruik bij jongeren
sterk is toegenomen.
Overwegende dat het de taak is van het stadsbestuur om hierop te anticiperen
en het gebruik van alcohol bij jongeren niet te faciliteren."


De Raad van State vernietigt:

"Alvast tot aan de wet van 13 mei 1999 tot invoering van gemeentelijke dministratieve sancties, die aan het artikel 135, § 2, tweede lid, een 7/ heeft toegevoegd, is door de Raad van State steeds begrepen en aangenomen dat de politiezaken die het artikel 135 van de nieuwe gemeentewet, en voorheen de “revolutionaire decreten”, aan de waakzaamheid en het gezag van de gemeenten
toevertrouwen, de materiële en niet de zedelijke orde betreffen. De beoogde
materiële orde omvat, klassiek, de openbare rust, de openbare veiligheid en de
openbare gezondheid.

De specifieke beveiliging van de zedelijke orde werd slechts uitzonderlijk geacht binnen de aan de gemeenten opgedragen algemene politiebevoegdheid te vallen, namelijk wanneer de zedelijke wanorde zich zo veruitwendigde dat ze in materiële wanordelijkheden ontaardt of dreigt te ontaarden.

Het voorgaande wordt als zodanig door verwerende partij niet betwist. Wel meent zij dat de zaken zich thans anders voordoen ten gevolge van de wet van 13 mei 1999.
Deze wet heeft -door toevoeging van een 7/ in artikel 135, § 2,tweede lid, van de nieuwe gemeentewet- ook de volgende zaak van politie binnen de bevoegdheidssfeer van de gemeenten gebracht:

“het nemen van de nodige maatregelen, inclusief politieverordeningen, voor het
tegengaan van alle vormen van openbare overlast”.

Volgens verwerende partij wordt haar daarmee voortaan ook “het tegengaan van openbare overlast door het handhaven van de morele openbare orde” opgedragen. Zij maakt dat inzonderheid op uit de memorie van toelichting bij de wet van 13 mei 1999, waaruit moet blijken dat de wetgever de gemeenten meer armslag heeft willen geven “voor het daadwerkelijk voeren van een lokale veiligheidspolitiek, waartoe zij, meer nog dan vroeger, zullen worden geroepen”.

De Raad van State kan die mening van verwerende partij evenwel niet delen.

Inderdaad heeft de wetgever -door aan de zaken van politie waarvoor de gemeenten bevoegd zijn, het tegengaan van openbare overlast te hebben toegevoegd- klaarblijkelijk gewild om de gemeenten “wat meer armslag te geven” voor het voeren van een veiligheidspolitiek en om hen in de mogelijkheid te stellen ter motivering van een maatregel “te verwijzen naar het bestaan van openbare overlast, zonder noodzakelijkerwijze het bewijs van inbreuk op de materiële openbare orde te moeten leveren”.

Hij heeft dat gedaan door de lat qua verstoring van de openbare orde, die vereist is opdat de gemeentelijke algemene politiebevoegdheid rechtmatig in werking gesteld kan worden, te verlagen tot het niveau van “overlast”. Deze aanpassing betreft de vereiste ernst van de inbreuken, niet hun aard. De inbreuken moeten voort de materiële orde blijven raken, minstens dreigen te raken, weze het dat hun impact of hinder minder zwaarwegend moet zijn dan beweerdelijk voorheen het geval was om op grond van artikel 135, § 2, een politiemaatregel te mogen opleggen. Het blijkt niet dat de wetgever met de verruiming van het artikel 135, § 2, tweede lid, ook de inbreuken op de morele orde binnen de gemeentelijke bevoegdheidssfeer heeft willen plaatsen.

Blijkens de voorbeelden die tijdens de voorbereidende werken zijn gegeven stond met de geviseerde overlast voor ogen: geluidsoverlast, hondenpoep, het gebruik van grasmaaimachines of zaagmachines op een zondag, het buitenzetten van de vuilniszak vóór een bepaald uur, een autoalarm dat zonder aanwijsbare reden minutenlang de omgeving verstoort, toestanden van overlast in de omgeving van een (mega)dancing, zoals het voortdurend af en aan rijden van voertuigen en het achterlaten van etensresten en allerhande klein huishoudelijk afval, urineren op publieke plaatsen, in brievenbussen en tuinen (Parl. St. Kamer, 1998-99, nr. 2031/1, pp. 2, 8 en 9, en nr. 2031/4, p. 32).

Met de afdeling wetgeving van de Raad van State (Parl. St. Kamer, 1998-99, 2031/1, pp. 19-20) wordt vastgesteld dat de voorbeelden wezenlijk overeenstemmen met verstoringen van de openbare rust - welke openbare rust een aspect van de materiële openbare orde vormt.

De conclusie is dat, gelet op artikel 135, § 2, van de nieuwe gemeentewet en niettegenstaande de wet van 13 mei 1999, verwerende partij ten tijde van de bestreden beslissing niet gerechtigd was om politieverordeningen te nemen met het oog op de handhaving van de morele openbare orde".


Conclusie is dat zelfs na invoering van het begrip openbare overlast enkel bij verstoringen van de materiële orde kan ingegrepen worden.

Deel dit artikel