Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
27 oktober 2019  | Dirk Van Heuven

Over het overgangsregime van artikel 4.4.9/1 VCRO (abstractie van oude BPA's in vergunningsbeleid)

Niet voor de eerste keer heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich moeten uitspreken over de vraag of artikel 4.4.9/1 VCRO (waardoor het vergunningverlenende bestuursorgaan bij het verlenen van een omgevingsvergunning mag afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften van een bijzonder plan van aanleg, voor zover dit plan ouder is dan 15 jaar op het ogenblik van de inleiding van de aanvraag), zoals destijds ingevoerd door de Codextrein, door de vergunningverlenende overheid met ingang van 30 december 2017 enkel kan toegepast worden op nieuwe omgevingsvergunningsaanvragen, dan wel of de daarin vervatte afwijkingsmogelijkheid ook kan gelden voor de oude stedenbouwkundige vergunningsaanvragen die op 30 december 2017 nog lopende zijn.

De RvVb concludeert in het arrest nr. A-1920-0091 van 24 september 2019 dat de afwijkingsmogelijkheid van artikel 4.4.9/1 VCRO ook geldt voor ‘op 30 december 2017’ nog lopende vergunningsaanvragen.

Decisief voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen is de vaststelling dat de Codextrein artikel 4.3.1, §1, c) VCRO op zodanige wijze heeft aangepast, dat de weigeringsgrond inzake verkavelingsvergunning uit verkavelingen, ouder dan 15 jaar, grotendeels is weggevallen. De motieven die hieraan ten grondslag liggen zijn dezelfde als voor BPA’s ouder dan 15 jaar. Artikel 4.3.1, §1, c) VCRO spreekt evenwel niet over een ‘omgevingsvergunning’ maar over een ‘vergunning’. Er een andere interpretatie aan kleven zou tot de onlogische situatie leiden dat bij de behandeling van een lopende stedenbouwkundige vergunning met ingang van 30 december 2017 wel zou kunnen leiden tot het grotendeels wegvallen van voormelde weigeringsgrond inzake verkavelingsvergunningen, maar niet van BPA’s ouder dan 15 jaar. Beide wijzigingen van de VCRO werden ingevoerd door dezelfde Codextrein, en zijn gestoeld op gelijkaardige motieven. De RvVb leidt hieruit af dat het niet de bedoeling kan geweest zijn van de decreetgever om beide afwijkingsmogelijkheden, die temporeel gelden met ingang van 30 december 2017, anders toe te passen, minstens vindt de Raad voor dergelijke stelling geen logische grond in de parlementaire voorbereiding.

In het arrest nr. S-1819-0543 had de Raad voor Vergunningsbetwistingen nog anders geoordeeld.

Deel dit artikel