Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
7° - 15°
Blog
Blog
07 maart 2023  | Dirk Van Heuven

Over de samenloop van een administratieve en een strafrechtelijke 'sanctie'

In een vonnis van 3 maart 2023 verwerpt de Antwerpse strafrechter de exceptie non bis in idem die door eerste beklaagde - een slachthuis werd opgeworpen:

'Eerste beklaagde werpt in besluiten op dat zij reeds een administratieve sanctie onderging ingevolge de thans lastens haar uitgebrachte tenlasteleggingen, deze administratieve sanctie beschouwd moet worden als een straf en zij niet tweemaal voor dezelfde feiten bestraft kan worden.

Uit de voorliggende stukken blijkt, en het wordt door het Openbaar Ministerie ook niet betwist, dat de erkenning van eerste beklaagde tot het uitbaten van een slachthuis door het FAVV werd ingetrokken waarna de uitbating van een slachthuis door eerste beklaagde werd stopgezet.

Wel betwist het Openbaar Ministerie het karakter van de intrekking van deze erkenning en stelt zij dat dit een veiligheidsmaatregel betreft en geenszins een (administratieve) sanctie die als strafrechtelijke maatregel moet worden beschouwd.

In deze dient de rechtbank vast te stellen dat de intrekking van de vergunning van eerste beklaagde niet beschouwd kan worden als een strafrechtelijke sanctie.

De rechtbank verwijst in de eerste plaats naar de voorliggende regelgeving.

Art. 15 §1 van het koninklijk besluit van 16 maart 2006 tot vaststelling van de nadere regels van erkenningen, toelatingen en voorafgaande registraties afgeleverd door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen bepaalt:

‘Het Agentschap kan de al dan niet voorwaardelijke erkenning of toelating, afgeleverd voor de uitoefening van een activiteit in of vanuit een inrichting, intrekken wanneer:
1° de inrichting niet langer beantwoordt aan de vereisten inzake infrastructuur en uitrusting en waaraan niet binnen een redelijke termijn kunnen worden tegemoet gekomen;
2° de exploitatievoorwaarden die van toepassing zijn op de inrichting niet meer worden nageleefd;
...
10° inbreuken worden vastgesteld in het kader van de verplichtingen (...) in uitvoering van het koninklijk besluit van 14 november 2003;
...’

De rechtbank verwijst verder naar de gevolgde procedure m.b.t. de intrekking van de erkenning in hoofde van eerste beklaagde waarin de gevolgde procedure tot intrekking nader werd omschreven.

Hieruit blijkt onomstotelijk dat de intrekking van de erkenning geenszins gebeurde als sanctie voor vastgestelde inbreuken. Zo staat het vast dat er eerst een zgn. ‘voornemen’ tot intrekking van de erkenning aan eerste beklaagdewerd kenbaar gemaakt, eerste beklaagde hieromtrent bezwaar indiende en in het kader van dit bezwaar op 23.07.2021 door de diensten van het FAVV nog een controle werd uitgevoerd om na te gaan ‘of de punten van het voorgestelde actieplan waarvoor de termijn reeds was verstreken, daadwerkelijk waren uitgevoerd.’

Bij deze controle werden echter opnieuw onregelmatigheden vastgesteld, onregelmatigheden waarvoor eerste beklaagde thans overigens niet wordt vervolgd, maar die ertoe leidden dat de erkenning van eerste beklaagde werd ingetrokken.

Het feit dat aan eerste beklaagde de kans werd geboden om aan te tonen dat inmiddels de regels wel werden nageleefd, een gegeven waarvan de beslissing tot intrekking van de verkenning mee afhankelijk werd gesteld, toont aan dat er van een strafrechtelijke sanctie geen sprake kan zijn. Het is net omdat alsdan de voedselveiligheid en volksgezondheid nog altijd niet werd gegarandeerd dat de erkenning werd ingetrokken. Dit kan niet anders dan beschouwd worden als een veiligheidsmaatregel.

De beslissing tot intrekking werd hierbij genomen op basis van de volgende overwegingen:

‘...
Overwegende dat de inbreuken al meer dan 2 jaar herhaaldelijk vastgesteld worden en dit ondanks meerdere waarschuwingen en officiële hercontroles.
Overwegende dat dit aantoont, zoals trouwens in de processen verbaal vermeld staat, dat uw autocontrolesysteem nog niet garandeert dat de producten die u op de markt brengt, en gaat brengen, veilig zijn en geen risico’s inhouden voor de consument.
Overwegende dat zelfs de verplichtingen en termijnen die in het door u ingevoerde actieplan worden voorgeschreven en gegarandeerd, niet worden nageleefd.
Overwegende dat dit eisen van de volksgezondheid betreft en dit krachtens artikel 15, §1, 1°, 2° en 10° bevestig ik in toepassing van artikel 16, §3 van dit KB de intrekking van uw hierboven vermelde erkenning en toelating voor uw vestigingseenheid (...).
...’

Ook deze bewoordingen m.n. ‘producten die u op de markt brengt, en gaat brengen’ bevestigen het karakter van een veiligheidsmaatregel die moet verhinderen dat er door eerste beklaagde in het verkeer worden gebracht die een gevaar vormen voor de volksgezondheid.

Tot slot dient de rechtbank vast te stellen dat, ondanks het gegeven dat er door de raadsman van eerste beklaagde ter terechtzitting veelvuldig gesproken wordt van een ‘opgelegde doodstraf door de intrekking van de erkenning’, noch de wetgever, noch de beslissing van 28.07.2021 aan eerste beklaagde het verbod opleggen om een nieuwe erkenning aan te vragen.

Tegen de beslissing tot intrekking van haar erkenning ging eerste beklaagde in eerste instantie in beroep waarbij de intrekking bevestigd werd bij beslissing van 14.08.2021.

Hiertegen stelde eerste beklaagde de Raad van State een vordering in tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van deze intrekkingsbeslissing, een vordering die bij arrest van 22.10.2021 werd afgewezen .

Vervolgens ging eerste beklaagde blijkbaar over tot de aanvraag van een nieuwe erkenning die haar bij beslissing van 24.12.2021 opnieuw en voorlopig werd toegekend .

Na een gunstige evaluatie op 18.03.2022, werd de erkenning van eerste beklaagde definitief bevestigd.

Ook het gegeven dat de intrekking van de erkenning van eerste beklaagde niet geldt voor een bepaalde termijn maar, blijkbaar ten allen tijde en in deze nauwelijks twee maanden na de beslissing van de Raad van State, terug kan toegekend worden nadat is vastgesteld dat de geldende regelgeving wél wordt nageleefd, impliceert opnieuw dat in deze de intrekking geen strafrechtelijke sanctie vormt maar wel een beveiligingsmaatregel ten behoeve van de volksgezondheid.

Nu er aan eerste beklaagde geen strafrechtelijke sanctie werd opgelegd is de exceptie NE BIS IN IDEM in deze niet van toepassing.

Referentie: Rb. Antwerpen 3 mùaart 2023, nr. 2023/1148.

Deel dit artikel