Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
7° - 15°
Blog
Blog
04 maart 2016  | Dirk Van Heuven

Orde van Vlaamse Balies haalt slag thuis voor het Grondwettelijk hof inzake rechtsplegingsvergoedingen

In het arrest nr. 34/2016 vernietigt het Grondwettelijk Hof de Orde van Vlaamse Balies (OVB) de wetgeving die de overheid ontslaat van het betalen van een rechtsplegingsvergoeding voor burgerlijke rechtbanken wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld.

De OVB had, naast een aantal andere verzoekende partijen waaronder het Genootschap Advocaten Publiekrecht (GAP), een vernietigingsberoep ingesteld tegen artikel 17 van de wet van 25 april 2014 ter verbetering van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Dat artikel 17 voegt een 3° toe aan het achtste lid van artikel 1022 Ger.W., waardoor geen enkele rechtsplegingsvergoeding ten laste van een publiekrechtelijke rechtspersoon verschuldigd is 'wanneer een publiekrechtelijke rechtspersoon in het algemeen belang als partij optreedt in een geding'. Die bepaling is nog niet in werking getreden.

De OVB en het GAP hadden bij de formulering van hun belang aangevoerd dat de beroepsbelangen van de advocatuur in het gedrang komen door dergelijke wetgeving.

Het Grondwettelijk Hof treedt dit argument bij:

'Er kan worden aangenomen dat de bestreden bepaling nadelige gevolgen heeft voor de uitoefening van hun beroep, met name wat betreft de verdediging in rechte van hun cliënten in geschillen tegenover publiekrechtelijke rechtspersonen die optreden in het algemeen belang. Hun cliënten kunnen immers ervan worden weerhouden zich in een dergelijk geschil door een advocaat te laten verdedigen, in zoverre zij geen aanspraak zullen kunnen maken op een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van hun advocaat indien zij in het gelijk worden gesteld.'

Ten gronde voerden de verzoekende partijen een schending aan van het:
- gelijkheidsbeginsel, doordat een niet-verantwoord verschil in behandeling wordt ingesteld (a) tussen de publiekrechtelijke rechtspersonen en de privépersonen, in zoverre de eerstgenoemden worden vrijgesteld van het procesrisico indien zij optreden in het algemeen belang, en in zoverre die vrijstelling niet wederkerig is, wat tevens afbreuk zou doen aan de wapengelijkheid, (b) tussen de rechtzoekenden, naargelang zij in het gelijk worden gesteld ten aanzien van een privépersoon of een publiekrechtelijke rechtspersoon, (3) tussen de procespartijen voor de Raad van State en voor de burgerlijke rechtscolleges, in zoverre een publiekrechtelijke rechtspersoon die optreedt voor de Raad van State wel kan worden veroordeeld tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding.

- recht op toegang tot de rechter en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, doordat de algemene vrijstelling van publiekrechtelijke rechtspersonen van de betaling van een rechtsplegingsvergoeding een ontradend effect heeft op de rechtzoekende die tegen een dergelijke rechtspersoon wil procederen, waardoor tevens afbreuk zou worden gedaan aan het recht van verdediging, aan de wapengelijkheid, aan het recht op juridische bijstand, aan de waarborgen vervat in het Verdrag van Aarhus en het Unierecht, en aan de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek.

- eigendomsrecht, doordat de rechtzoekende die ten aanzien van een publiekrechtelijke rechtspersoon in het gelijk wordt gesteld geen aanspraak kan maken op een rechtsplegingsvergoeding, wat in onteigeningsgeschillen meteen tot gevolg zou hebben dat er geen sprake is van een "billijke schadeloosstelling" in de zin van artikel 16 van de Grondwet of van een "billijk evenwicht" in de zin van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

-/ rechtszekerheidsbeginsel, doordat de bestreden bepaling bij gebrek aan overgangsmaatregelen onmiddellijk van toepassing zal zijn op hangende rechtsgedingen en doordat het ruime begrip "optreden in het algemeen belang" aanleiding zou kunnen geven tot rechtsonzekerheid. In eerdere rechtspraak had het Grondwettelijk Hof zich reeds prejudicieel gebogen over de problematiek van wetgeving die de overheid vrijstelt van het betalen van een rechtsplegingsvergoeding wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld.

In de arresten 68, 69 en 70/2015 van 21 mei 2015 kwam het Hof reeds tot de bevinding dat dergelijke wetgeving strijdig is met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. OrdeExpress berichtte daarover dat de teneur van de arresten in kwestie een gunstige invloed zou hebben op de afloop van het vernietigingsberoep van de OVB tegen artikel 17 van de wet van 25 april 2014. Zo is geschied, nu een groot deel van arrest 34/2016 bestaat in een letterlijk citaat van de rechtsoverwegingen B.3.1-B.12 van arrest 68/2015 (GwH, nr. 34/2016, B.7).
Het Grondwettelijk Hof vernietigt artikel 17 van de wet van 25 april 2014 dan ook wegens een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het Hof oordeelde dat de bijzondere positie van de overheid het verschil in behandeling niet kan dragen. In verband hiermee wordt uitvoerig gewezen op de ongeoorloofde discriminatie die in het leven is geroepen door het systeem van de rechtsplegingsvergoeding ook in te stellen voor procedures voor de Raad van State, zonder evenwel in die context een vrijstelling van rechtsplegingsvergoeding voor de overheid te bepalen. De vereiste dat de publiekrechtelijke rechtspersoon optreedt in het 'algemeen belang', achtte het Grondwettelijk Hof ook in dat arrest strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel.

Deel dit artikel