Kortrijk
Regen
2° - 12°
Antwerpen
Bewolkt
4° - 12°
Blog
Blog
06 maart 2017  | Dirk Van Heuven

Niet aangetekend ? Het is niet langer een ramp voor de Raad van State

Het belang van het arrest van de Raad van State nr. 234.869 van 26 mei 2016, uitgesproken in verenigde kamers, kan niet onderschat worden en zal komen als een grote opluchting voor velen (waaronder zeker ook de advocatuur). De verzoekende partij had het gedurfd om een verzoekschrift tot voortzetting met gewone brief toe te sturen. Alhoewel het procedurestuk bewijsbaar tijdig bij de Raad van State was toegekomen, was de vraag of dit kapitale document al dan niet ontvankelijk was. Vroeger wist je als advocaat meteen dat de zaak verloren was en een contact met je verzekeringsmaatschappij kon enig nut hebben. En nu is er deze uitspraak:

'Het verzoek tot voortzetting is niet gebeurd bij aangetekende brief zoals nochtans vereist door artikel 84 van het algemeen procedurereglement en het voormelde artikel 15ter van het koninklijk besluit van 5 december 1991.

In het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het recht van toegang tot de rechter, inzonderheid het arrest vzw L’Erablière van 24 februari 2009, dient de tekortkoming aan de eis van de aangetekende brief hier evenwel niet tot de verwerping van het beroep te leiden.

De enveloppe van de brief van de verzoekende partij draagt als AGAV-134-6/9 poststempel 29 oktober 2012 en de brief en de enveloppe bevatten een stempel van de griffie met vermelding van de datum van “31 OKT. 2012”. De verzoekende partij blijkt aldus te zijn tegemoet gekomen aan de doelstelling van de regelgever in de zin dat zij ruim binnen de opgelegde termijn van dertig dagen de vereiste handeling heeft gesteld om de rechtspleging voort te zetten. Zelfs indien uit de poststempel niet zeker zou kunnen worden besloten dat het niet-aangetekend verzonden verzoek tot voortzetting een vaste datum zou dragen, dan nog kan men te dezen niet om de vaststelling heengaan dat de brief door de griffie van de Raad werd afgestempeld met als datum 31 oktober 2012.

Uit deze niet-betwiste vaststelling volgt logischerwijze dat de verzoekende partij dit processtuk ook tijdig, dit is binnen de voorgeschreven termijn van dertig dagen na de kennisgeving, op 19 oktober 2012, van het arrest waarin de vordering tot schorsing werd verworpen, heeft ingediend. In deze concrete omstandigheden draagt de formaliteit van de aangetekende brief vervat in artikel 84 van het algemeen procedurereglement en het voormelde artikel 15ter van het koninklijk besluit van 5 december 1991 niets bij als waarborg voor de rechtszekerheid en voor een behoorlijke rechtsbedeling. Het verbinden van een dermate zware sanctie als het verwerpen van het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging en dus het beroep, aan de miskenning van een formaliteit, die in deze welbepaalde zaak niet meer de doelstelling dient waarvoor ze is ingesteld zou, gelet op de voormelde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het recht van de verzoekende partij op toegang tot de rechter op een onevenredige wijze beperken. In de geschetste feitelijke context mag, in het licht van een interpretatie vanuit het fundamentele recht op toegang tot de rechter, worden aangenomen dat het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging van de verzoekende partij door middel van de brief van 29 oktober 2012 rechtsgeldig is AGAV-134-7/9 gebeurd en derhalve tijdig, zonder dat de door de verwerende partij gevreesde rechtsonzekerheid imminent is.

Volledigheidshalve moet wel worden opgemerkt dat een verzoekende partij die haar procedurestuk niet aangetekend verstuurt, het voordeel van de vaste datum niet geniet en dus het risico loopt moeilijkheden inzake het bewijs van de tijdigheid van het stellen van de procedurehandeling te ondervinden.

Wat ten slotte de opmerking van de verwerende partij betreft waarbij zij lijkt aan te voeren dat de verzoekende partij niet heeft gereageerd op het bericht van de hoofdgriffier in het kader van de verkorte procedure vervat in het voormelde artikel 15ter van het koninklijk besluit van 5 december 1991, dat de kamer de afstand van geding zal uitspreken tenzij zij binnen een termijn van vijftien dagen vraagt om te worden gehoord, volstaat de vaststelling dat deze procedure hier niet werd toegepast. Conclusie is dan ook dat, gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden, het verzoek tot voortzetting van de verzoekende partij geldig is'.

Laat ons duidelijk zijn: het is nog steeds aan te raden de procedurestukken aangetekend of via het elektronisch platform van de Raad van State (eProAdmin) in te dienen....

Deel dit artikel