Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
07 november 2016  | Dirk Van Heuven

Het bestemmingsmisdrijf maakt de verjaring van zonevreemde stedenbouwmisdrijven dode letter

In een belangwekkend arrest van het hof van beroep te Gent van 28 oktober 2016, beslist de 10e correctionele kamer, aangaande het permanent wonen in een weekendverblijfpark:

‘De omschrijving ‘een inbreuk plegen op, dit voortzetten of in stand houden’ is ruimer dan de omschrijving ‘uitvoeren, voortzetten of in stand houden van handelingen, werken of wijzigingen’. Onder de bij artikel 146, eerste lid, 6°, Stedenbouwdecreet 1999 en artikel 6.1.1., eerste lid, 6° VCRO bedoelde inbreuken kan dan ook het gebruik strijdig met de bestemmingsvoorschriften vallen. Het feit dat het verder gebruik van een gebouw niet strafbaar is op grond van een andere strafbepaling waarvan de strafbaar gestelde handeling een verder gebruik kan impliceren, zoals de functiewijziging, staat dit niet in de weg.

Een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsvoorschriften van de plannen van aanleg vanaf 1 mei 2000 kan een strafbare handeling uitmaken op grond van artikel 146, eerste lid, 6°, Stedenbouwdecreet 1999 en artikel 6.1.1., eerste lid, 6° VCRO voor zover dit strijdig gebruik op zich een ruimtelijke implicatie heeft.

Het niet vergund gebruik in strijd met de bestemmingsvoorschriften is geen voortdurend misdrijf, dit is een misdrijf dat bestaat in een ononderbroken en door de dader bestendigde wederrechtelijke toestand. Daden van gebruik in strijd met de bestemmingsvoorschriften vormen elk op zich een aflopend misdrijf voor zover zij ruimtelijke implicaties hebben. Verscheidene daden van gebruik in strijd met de bestemmingsvoorschriften kunnen wegens eenheid van opzet bij toepassing van artikel 65 Strafwetboek één voortgezet misdrijf opleveren.

Anders dan de eerste beklaagde voorhoudt zijn voortgezette misdrijven niet ‘onverjaarbaar’. Vereist is immers dat tussen elk van de misdrijven eenheid van opzet bestaat en dat zij werden gepleegd in een tijdspanne die de verjaring tussen elk van de misdrijven niet overschrijdt. Wanneer er een langere tijdspanne is dan de verjaringstermijn is wel verjaring mogelijk.

De door de eerste beklaagde aangevoerde middelen met betrekking tot het verjaringsregime, de gevolgen voor de herstelvordering van de inbreuk en de vergelijking met het misdrijf van de functiewijzigingen steunen op een verkeerde rechtsopvatting. Zij gaan er onterecht van uit dat artikel 65 Strafwetboek niet zou kunnen gelden voor bestemmingsmisdrijven. Volgens artikel 147 Stedenbouwdecreet en artikel 6.1.3. VCRO zijn alle bepalingen van het eerste boek van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85 van toepassing op de in artikel 146 respectievelijk artikel 6.1.1. vermelde misdrijven. De door de eerste beklaagde voorgestelde prejudiciële vraag dient niet te worden gesteld nu het decreet de betrokken grondwetsbepalingen kennelijk niet schendt. Het hof merkt overigens op dat de eerste beklaagde, wellicht per vergissing, op pagina 46 van zijn conclusie voor het hof vermeldt dat alle stedenbouwinbreuken gelegen zijn in ruimtelijk kwetsbaar gebied, wat niet zo is.’

Deze nieuwe rechtspraak - die aansluit op diverse van 25 februari 2016 van de burgerlijke kamer van het Hof van Cassatie- maakt de verjaringsregeling in de VCRO en de verjaringsintentie van de Vlaamse overheid dode letter. Alle zonevreemde misdrijven, al dan niet gelegen in ruimtelijk kwetsbaar gebied, zijn daardoor onverjaarbaar, tenzij natuurlijk het bestemmingsstrijdig gebruik wordt gestaakt.

Het lijkt ons evident dat het herstel van een bestemmingstrijdig gebruik maar kan leiden tot de staking van het bestemmingstrijdig gebruik ... tenzij omwille van de eenheid van opzet ook de primaire stedenbouwmisdrijven (het bouwen van een constructie zonder vergunning) eveneens ‘onverjaarbaar’ worden.

Deze uitspraak wordt in cassatie aangevochten en zal mogelijks aanleiding geven tot een of meerdere prejudiciële vragen bij het Grondwettelijk Hof.

Referentie: Gent 28 oktober 2016,nr. C/1385/2016, ng (PUB503233-1)

Deel dit artikel