Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 13°
Blog
Blog
21 september 2019  | Guillaume Vyncke

Taal in gerechtszaken is en blijft van openbare orde!

Het Grondwettelijk Hof heeft in een belangwekkend arrest nr.120/2019 van 19 september 2019 artikel 5 van de wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde vernietigd. Deze wet kaderde in de wil van de wetgever om o.a. de rechtspleging te deformaliseren. Artikel 5 wijzigde daarbij artikel 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

De verzoekende partijen verweten artikel 5 van de wet van 25 mei 2018 dat het werd aangenomen met een gewone meerderheid, terwijl, voor wat het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, op grond van artikel 157bis van de Grondwet de in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet bijzondere meerderheid zou zijn vereist.

Vóór de wijziging van artikel 40 had de niet-naleving van de opgelegde verplichtingen inzake het gebruik der talen de absolute nietigheid tot gevolg van de akten die met miskenning van de wet werden gesteld. Die nietigheid diende ambtshalve door de rechter te worden vastgesteld. Na de wijzigingen zou de wet van 15 juni 1935 niet meer als een wetgeving van openbare orde kunnen worden beschouwd en zou de rechter niet langer ambtshalve de niet-naleving van de wet kunnen sanctioneren.

Het Hof oordeelde dat deze wijziging dient te worden vernietigd:

'Door de nietigheid waarin is voorzien bij artikel 40 van de wet van 15 juni 1935 gelijk te stellen met de gemeenrechtelijke nietigheidsregeling, wijzigt de bestreden bepaling de sanctieregeling die van toepassing is in geval van schending van de artikelen 1 tot 39 van die wet. Tot die bepalingen behoren de regels die, luidens de in B.17.2 uiteengezette parlementaire voorbereiding, vallen onder de essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel zoals bedoeld in artikel 157bis van de Grondwet. Dit geldt met name voor de mogelijkheid voor de partijen om, krachtens de artikelen 1 tot 7ter van de wet van 15 juni 1935, zoals gewijzigd bij de wet van 19 juli 2012 « betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel », op eenzijdig verzoek of in onderlinge overeenstemming een wijziging van de taal of de verwijzing naar een rechtscollege van de andere taalrol te vragen, of vrijwillig te verschijnen voor de rechtbank van de taal van hun keuze. De sanctieregeling die van toepassing is in geval van schending van de regels die vallen onder de essentiële elementen van de wet van 19 juli 2012, maakt integrerend deel uit van die regels en van die essentiële elementen, aangezien zij de mogelijkheid voor de partijen om zich op die regels te beroepen en voor de rechter om de niet-inachtneming ervan te bestraffen, bepaalt.

B.18.3. In zoverre zij de sanctieregeling wijzigt die van toepassing is in geval van schending van de regels die vallen onder de essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, diende de bestreden bepaling, overeenkomstig artikel 157bis van de Grondwet, derhalve te worden aangenomen bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet bepaalde meerderheid.

B.19. Artikel 5 van de wet van 25 mei 2018 dient te worden vernietigd in zoverre het van toepassing is in het gerechtelijk arrondissement Brussel.'

Ten tweede voerden de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling de mogelijkheid afschaft voor de rechter om proceshandelingen ambtshalve nietig te verklaren, waardoor hij kennis moet nemen van processtukken in talen die hij niet of slechts in beperkte mate wordt geacht te beheersen en zodat niet langer wordt gewaarborgd dat de procespartijen daadwerkelijk worden gehoord. Voorts zouden de afschaffing van de mogelijkheid tot ambtshalve nietigverklaring en de verplichting om belangenschade te bewijzen ertoe kunnen leiden dat de betrokken partij zich niet kan verweren in de taal van het taalgebied die zij voldoende machtig is en dat een kwetsbare partij haar rechten niet kan laten gelden. Evenmin zou de bestreden bepaling voorzien in waarborgen om te voorkomen dat procespartijen geconfronteerd worden met stukken of pleidooien die zij onvoldoende begrijpen of dat ten onrechte wordt geoordeeld dat een procespartij een bepaalde taal voldoende beheerst. Ten slotte zou de bestreden bepaling tot gevolg hebben dat de grondwettelijke waarborg van de voorrang van de taal van het eentalige taalgebied of van het tweetalige karakter van het taalgebied niet meer kan worden verzekerd en dat rechtsonzekerheid ontstaat over de toe te passen taalregeling.

Het Hof is ook deze redenering gevolgd:

'B.26.3. Zoals is uiteengezet in B.22.1, heeft de wet van 15 juni 1935 het taalgebruik in gerechtszaken in België geregeld met de eentaligheid van de gerechtelijke akten en van de rechtspleging als uitgangspunt, wat zijn weerslag vindt in de rechterlijke organisatie en de vereiste taalkennis van magistraten.

De rechter beschikt evenwel over geen enkele mogelijkheid om ambtshalve in te grijpen wanneer de partijen de regels van de artikelen 1 tot 39 van de wet van 15 juni 1935 niet naleven en hierdoor de eentaligheid van de rechtspleging, het recht op een eerlijk proces of de behoorlijke rechtsbedeling in het gedrang brengen.

B.26.4. De ontstentenis van elke mogelijkheid voor de rechter om in die omstandigheden ambtshalve in te grijpen, heeft tot gevolg dat hij ertoe verplicht kan worden kennis te nemen van processtukken die niet zijn gesteld in de verplichte taal van de rechtspleging voor het rechtscollege waartoe hij behoort en die hij wettelijk niet wordt verondersteld te kennen. Dit geldt niet enkel voor de door de partijen ingediende processtukken, maar onder meer ook voor deskundigenverslagen, die volgens de voorschriften van de wet van 15 juni 1935 eveneens in de taal van de eentalige rechtspleging moeten worden gesteld (artikel 33).

Aldus is niet gewaarborgd dat de rechter voorafgaand aan zijn beslissing op gepaste wijze kennis kan nemen van de grieven en argumenten van de partijen en dat het recht op een eerlijk proces is gewaarborgd.'

Deel dit artikel