Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
11 mei 2021  | Dirk Van Heuven

Gemeente = of ≠ autonoom gemeentebedrijf? Zo ziet de RvVb het…

De Raad voor Vergunningsbetwistingen heeft zich in het nr. RvVb-A-2021-0910 van 22 april 2021 moeten uitspreken over de vraag of de vergunningsaanvraag in eerste aanleg al dan niet terecht werd behandeld door het college van burgemeester en schepenen. Dit is het oordeel van de RvVb:

'Artikel 15, §1, laatste lid van het Omgevingsvergunningsdecreet, bepaalt het volgende:

“Het college van burgemeester en schepenen is voor zijn ambtsgebied in eerste administratieve aanleg bevoegd voor volgende aanvragen van [...]:
1° de gemeentelijke projecten;
2° andere gevallen dan deze waarvoor de Vlaamse Regering of de deputatie bevoegd
is.
...”

Artikel 15/1, lid 1 van het Omgevingsvergunningsdecreet, luidt als volgt:

“Voor de kennisneming van en de beslissing over een vergunningsaanvraag voor een project of voor de verandering van een project, waarvoor overeenkomstig artikel 15 het college van burgemeester en schepenen bevoegd is, is evenwel de deputatie bevoegd als voldaan is aan volgende twee voorwaarden:
1° voor het project moet een milieueffectrapport worden opgesteld en is er geen ontheffing van de rapportageverplichting verkregen;
2° het college van burgemeester en schepenen is initiatiefnemer en aanvrager van het project.
...”

Uit de voorgaande bepalingen volgt dat het college van burgemeester en schepenen bevoegd is voor aanvragen bepaald in artikel 15, §1, laatste lid, tenzij voor het project een milieueffectrapport moet worden opgesteld en er geen ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen én het college van burgemeester en schepenen is initiatiefnemer en aanvrager van het project.

(...)

De vraag rijst dus of het gegeven dat de betrokken aanvraag niet is ingediend door de gemeente zelf, maar wel door een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid, voldoende is om tot de conclusie te komen dat niet de gemeente de aanvrager en initiatiefnemer is van het betrokken project.

Uit de voorgaande bepalingen blijkt dat een autonoom gemeentebedrijf moet beschouwd worden als een vorm van organisatie voor welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang, waarbij de beheerstaak binnen een rechtspersoonlijkheid die afgezonderd wordt van de gemeente, geacht wordt bepaalde voordelen te bieden. De beheerstaken van het autonoom gemeentebedrijf moeten het voorwerp uitmaken van een beheersovereenkomst met de gemeente. Tevens blijkt dat er minstens een gedeeltelijke overlapping is tussen de personen die deel uitmaken van de organen van de gemeente zelf en de personen die deel uitmaken van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf. Het blijkt dus dat een autonoom gemeentebedrijf, dat minstens gedeeltelijk bemand wordt door gemeentelijke mandatarissen, instaat voor welbepaalde administratieve taken van gemeentelijk belang die haar uitdrukkelijk zijn toegekend door de gemeente.

De verzoekende partij legt een overeenkomst voor tussen de stad A.. en het [autonoom gemeentebedrijf] die, volgens de gegevens zelf van die overeenkomst, werd goedgekeurd door het college van burgemeester en schepenen op 17 juni 2013 en door de gemeenteraad op 25 juni 2013. Het betreft een “convenant (...)”, waaruit blijkt dat de burgemeester de overeenkomst ondertekent in een dubbele hoedanigheid, met name voor de stad als burgemeester en voor het [autonoom gemeentebedrijf] als voorzitter van de raad van bestuur.

Uit deze overeenkomst blijkt onder meer dat de stad A. de initiatiefnemer was voor de opmaak van het masterplan voor de realisatie van het betrokken bedrijventerrein (...) en aanleiding vormde tot een wijziging van het GRUP (...)’.

Uit de bewoordingen van deze overeenkomst kan niet anders dan afgeleid worden dat de realisatie van het betrokken bedrijventerrein een gemeentelijk project is, geïnitieerd door de stad A., waarbij de stad weliswaar welbepaalde beleidsuitvoerende taken toebedeelt aan het [autonoom gemeentebedrijf] , maar zelf het stedenbouwkundig beleid van het projectgebied – op alle mogelijke vlakken – in handen houdt. Het is de stad die besliste tot de opmaak van het Masterplan voor de realisatie van het betrokken bedrijventerrein, die besliste tot het opmaken van een inrichtingsplan en een projectMER, die de randvoorwaarden en stedenbouwkundige ambities voor het Projectgebied bepaalt, die de akten zal laten verlijden bij het verwerven van de in te nemen kavels, die in het algemeen de beleidskeuzes maakt, die instaat voor de stedenbouwkundige aspecten eigen aan de ontwikkeling van het project, die instaat voor de opmaak van één of meerdere onteigeningsplannen en desgevallend een onteigeningsplan. De convenant vermeldt ook dat de “partijen (...) onder elkaar (zullen) afspreken wie als opdrachtgever zal optreden voor de opmaak van het inrichtingsplan en het projectMER”.

Het is dus duidelijk dat het gegeven dat het [autonoom gemeentebedrijf] optreedt als (mede)aanvrager van het betrokken project, niet belet om vast te stellen dat dit optreden enkel kan beschouwd worden als een beleidsuitvoerende taak van het [autonoom gemeentebedrijf] voor een gemeentelijk project dat geïnitieerd is door de stad. Het gegeven dat het [autonoom gemeentebedrijf] beschikt over een eigen rechtspersoonlijkheid doet aan deze conclusie geen afbreuk.

Ten overvloede kan er nog aan toegevoegd worden dat het [autonoom gemeentebedrijf] bezwaarlijk kan beschouwd worden als een instantie die op grond van een autonome bevoegdheid en eigen middelen de betrokken aanvraag heeft ingediend. Evenmin is er sprake van een functionele scheiding tussen de stad en het [autonoom gemeentebedrijf] , zoals bedoeld in de richtlijn 2014/52/EU. De scheiding tussen de stad en het [autonoom gemeentebedrijf] is, zoals hoger al besproken, enkel een vorm van externe verzelfstandiging van beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang. Bovendien zijn er, zoals eveneens al besproken, overlappingen in de samenstelling van de bestuursorganen van de stad en het [autonoom gemeentebedrijf] .

De burgemeester van de stad is ook voorzitter van de raad van bestuur van het [autonoom gemeentebedrijf] en tevens zijn meerdere bestuurders van het [autonoom gemeentebedrijf] hetzij schepen, hetzij gemeenteraadslid.

De conclusie van de voorgaande bespreking kan enkel zijn dat het college van burgemeester en schepenen oordeelde over een eigen gemeentelijk project en handelde in strijd met artikel 15/1, lid
1 van het Omgevingsvergunningsdecreet'.

Deze uitspraak dreigt heel wat vergunningen die destijds werden aangevraagd door ontwikkelings-AGB's bij het schepencollege precair te maken. De uitspraak brengt ook heel wat rechtsonzekerheid met zich mee: ze verplicht immers de overheid bij wie de aanvraag ingediend wordt in eerste aanleg - en dat kan dus de deputatie zijn! - tot een inhoudelijke toets over de mate van autionomie van het AGB en dan,nog eens specifiek gerelateerd aan het aangevraagde project.

Deel dit artikel