Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
8° - 14°
Blog
Blog
05 juli 2011  | Dirk Van Heuven

Geen regularisatie mogelijk na een definitief afbraakvonnis?

Zo oordeelt alvast de Raad van State in een belangwekkend arrest nr. 212.037 van 15 maart 2011:

"Bij arrest van 7 juni 1972 van het Hof van Beroep te Antwerpen, waarvan niet wordt betwist dat het in kracht van gewijsde is gegaan, werd onmiskenbaar gewezen dat het bouwwerk, waarvan thans de regularisatie
wordt nagestreefd, binnen zes maanden moest worden afgebroken, vermits het
arrest het herstel van de plaats in de vorige staat binnen die termijn beval.

De veroordeling was gesteund op het feit dat het bouwwerk zonder de vereiste vergunning was opgetrokken.

De rechtsvoorgangers van de tussenkomende partijen hadden de rechtsplicht om binnen zes maanden na de uitspraak van het arrest van het Hof van Beroep, d.w.z. vóór 7 december 1972, zelf over te gaan tot de afbraak van het betrokken bouwwerk. Het verstrijken van deze uitvoeringstermijn laat deze rechtsplicht onverkort, zodat deze rechtsplicht ook thans nog onverminderd geldt.

Het gezag van gewijsde van dit arrest, het grondwettelijk principe van de scheiding der machten, en het fundamentele beginsel van onze rechtsorde dat de rechterlijke beslissingen alleen kunnen worden gewijzigd door
de aanwending van rechtsmiddelen (Grondwettelijk Hof, arrest nr. 5/2009,
15 januari 2009, arrest nr. 3/2011, 13 januari 2011), welke beginselen de
openbare orde raken, verzetten er zich tegen dat de uitvoerende macht een
vergunning verleent strekkende tot het behoud van een bouwwerk, waarvan een
definitieve rechterlijke beslissing de afbraak heeft bevolen.

Het gegeven dat nadien de ruimtelijke omstandigheden zijn gewijzigd, bijvoorbeeld ten gevolge van een gewijzigde planologische context, doet aan de voormelde vaststelling geenszins afbreuk en laat niet toe anders te
besluiten.

Er anders over oordelen zou bovendien noch min noch meer een aanmoediging inhouden voor de personen die door de rechter werden veroordeeld tot een herstelmaatregel, om het arrest naast zich neer te leggen, en te
speculeren op nieuwe planologische ontwikkelingen.

Ook het feit dat instanties een regularisatie in het vooruitzicht zouden hebben gesteld, kan geen afbreuk doen aan de hierboven vastgestelde
schending van de vermelde beginselen.

De tussenkomende partijen kunnen er zich ook niet met goed gevolg op beroepen dat een ambtshalve uitvoering van het arrest van het Hof van
Beroep in rechte niet meer mogelijk zou zijn, ten gevolge van het jarenlange
stilzitten van de overheid.

Dat de overheid gebeurlijk niet meer tot de ambtshalve uitvoering van de herstelmaatregel zou kunnen overgaan, heeft immers vooreerst geenszins tot gevolg dat de betrokken maatregel niet meer zou zijn opgelegd. Het
is alleen de ambtshalve uitvoering die er gebeurlijk onmogelijk door wordt.
Dergelijk gedrag van de uitvoerende macht kan bovendien geen rechtvaardiging zijn voor diezelfde uitvoerende macht, om nadien een vergunning af te leveren, in strijd met de genoemde fundamentele rechtsbeginselen. De uitvoerende macht kan zich niet beroepen op haar eigen handelswijze of niet handelen om een rechterlijke uitspraak te miskennen".

Benieuwd of de Raad voor Vergunningsbetwistingen er hetzelfde over denkt.

Deel dit artikel