Kortrijk
Regen
7° - 14°
Antwerpen
Regen
8° - 14°
Blog
Blog
22 november 2013  | Dirk Van Heuven

Geen persoonlijke aansprakelijkheid van gemeentemandatarissen en personeelsleden bij 'voortgezette fout'

In een bijzonder interessant vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 8 oktober 2013 maakt de rechtbank een onderscheid tussen enerzijds een gebruikelijke lichte fout, die tot de persoonlijke aansprakelijkheid van gemeentemandataris of een gemeentelijk personeelslid leidt en de voortgezette fout, die niet dergelijk gevolg heeft:

‘Immers, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid is de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest of de gemeente burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade die de burgemeester of de schepen aan derden berokkent bij de normale uitoefening van zijn mandaat. Ingeval de burgemeester of de schepen bij de normale uitoefening van zijn mandaat schade berokkent aan de gemeente of aan derden, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt (zie art. 72, §1 Gemeentedecreet).

Die laatste (decretale) bepaling is van toepassing op de (eventuele) persoonlijke aansprakelijkheid van de tweede verweerder (burgemeester) en van de derde tot en met de zevende verweerder (schepenen).

In het algemeen zijn openbare rechtspersonen aansprakelijk voor de schade die hun personeelsleden aan derden berokkenen bij de uitoefening van hun dienst, op de wijze waarop aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade aangericht door hun aangestelden, en dit ook wanneer de toestand van deze personeelsleden statutair is geregeld of zij gehandeld hebben in de uitoefening van de openbare macht (zie art. 3 Wet 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen, B.S. 27 februari 2003, p. 9558). Ingeval personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen, wier toestand statutair geregeld is, bij de uitoefening van hun dienst schade berokkenen aan de openbare rechtspersoon of aan derden, zijn ook zij enkel aansprakelijk voor hun bedrog en hun zware schuld. Voor lichte schuld zijn ook zij enkel aansprakelijk als die bij hen eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt (zie art. 2 Wet 10 februari 2003).

Die laatste (wettelijke) bepaling is van toepassing op de (eventuele) persoonlijke aansprakelijkheid van de achtste verweerder (gemeentesecretaris) en de negende verweerster (gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar).

Los van de vraag naar de rechtstreekse betrokkenheid van de tweede tot en met de negende verweerder bij alle hoger vastgestelde fouten van (de diensten van) de gemeente K. én de vraag naar de mate waarin die fouten dan voor elk van de eisers afzonderlijk schade kunnen hebben veroorzaakt, moet alleszins worden vastgesteld dat het hier hoe dan ook gaat om (lichte) fouten die bij de tweede tot en met de negende verweerder niet eerder gewoonlijk dan toevallig zijn voorgekomen.

Anders dan de eisers de zaken willen voorstellen, gaat het hier immers niet om een gebruikelijke maar wel om een voortgezette fout.De diensten van de gemeente K. zijn namelijk steeds in gebreke gebleven om het verval van de verkavelingsvergunning van 17 januari 1988 (vanaf 1 mei 2000: bij proces-verbaal) vast te stellen (zie hoger). Als inherent gevolg daarvan zijn zij er ook altijd van blijven uitgaan dat die verkaveling niet vervallen was/is, wat zij dan ook jarenlang hebben meegedeeld aan de notarissen die om stedenbouwkundige inlichtingen voor percelen van ‘G.U.’ verzochten en op basis waarvan zij ook jarenlang bouwvergunningsaanvragen voor zulke percelen hebben behandeld en beoordeeld (zie hoger).

Dat die laatste handelingen zich, over de jaren heen, (inderdaad) bij herhaling hebben voorgedaan, maakt de (lichte) fout van de betrokken organen van de gemeente K. daarom nog niet gewoonlijk. Immers, de achterliggende fout was en bleef steeds dezelfde, namelijk het (volgehouden) verzuim van (de diensten van) de gemeente K. om het (allang voltrokken) verval van de bewuste verkavelingsvergunning vast te stellen. De opeenvolgende vergissingen in dat verband bij het verstrekken van stedenbouwkundige inlichtingen en het behandelen van bouwvergunningsaanvragen, waren/zijn dan ook slechts het (herhaalde) resultaat van diezelfde (basis)vergissing. Zoals de verweerders terecht benadrukken, hebben zij hun ‘interpretatielijn’ met betrekking tot de (volgens hen niet vervallen) verkavelingsvergunning van 17 januari 1983 altijd consequent volgehouden. Die ‘interpretatielijn’ was, zo is thans gebleken, verkeerd (zie hoger). Maar in weerwil van de opeenvolging van (foutieve) informatie en beslissingen inzake percelen van ‘G.U.’ over de jaren heen, gaat het hier dus niet om een gewoonlijk voorkomende (lichte) fout in de zin van artikel 72, §1 van het Gemeentedecreet of artikel 2 van de Wet van 10 februari 2003.

Van dit laatste zou slechts sprake zijn, als de tweede tot en met de negende verweerder (of één van hen) ook bij andere door de gemeente K. verleende verkavelingsvergunningen eveneens zouden hebben nagelaten om (tijdig) het verval vast te stellen en, ook voor die andere (eigenlijk vervallen) vergunningen, bij het verstrekken van stedenbouwkundige inlichtingen en/of bij het beoordelen van bouwvergunningsaanvragen steeds (ten onrechte) zou zijn bevestigd en/of aangenomen dat die vergunningen niet vervallen waren/zijn, zónder grondig onderzoek ter zake. Alleen dáárin schuilt in de voorliggende zaak de basisfout van (de diensten van) de gemeente K. Door de eisers wordt niet beweerd, laat staan bewezen, dat door (de diensten van) de gemeente K. een gelijkaardige fout ook voor andere op haar grondgebied geldende verkavelingsvergunningen werd/wordt begaan.

Anders dan de eisers thans voorbehouden, is hier dus géén sprake van een gebruikelijke fout in de zin van artikel 72, §1 van het Gemeentedecreet of artikel 2 van de Wet van 10 februari 2003. Om die reden alléén reeds kunnen de eisers zich onmogelijk richten tegen de tweede tot en met de negende verweerder persoonlijk. Dat door (de diensten van) de gemeente K. in deze aangelegenheid fouten werden begaan, staat vast (zie hoger). Maar gelet op het (in wezen) occasioneel karakter van de (ene) achterliggende basisfout, kunnen de tweede tot en met de negende verweerder, als organen van deze gemeente, daarvoor niet persoonlijk worden aangesproken.’

Referentie: Rb. Gent, 8 oktober 2013, AR12/1561/A, ng (pub3539)

Deel dit artikel