Kortrijk
Regen
4° - 9°
Antwerpen
Regen
6° - 10°
Blog
Blog
22 november 2013  | Dirk Van Heuven

Een herstelvordering die enkel leidt tot leegstand doorstaat de redelijkheidstoets niet

Dit is alvast het oordeel van de 9e kamer van het hof van beroep te Gent in een belangwekkend arrest van 11 oktober 2013:

‘Ten overvloede en onverminderd het sub 7.3 gestelde, is het hof van oordeel dat de inwilliging van een herstelvordering louter met betrekking tot een (aanhoudend) gebruik (zijnde dus een bewoning), ‘gepleegd of zelfs voortgezet’, en dus zelfs in de veronderstelling dat dit een ruimtelijke impact zou hebben (wat het hof dus niet aanneemt), niet tot meer zou kunnen leiden dan tot een herstel in de toestand voorafgaand aan het gebruik/de bewoning, of m.a.w. niet tot meer zou kunnen leiden dan een gebruiks-/woonverbod. M.a.w. is het hof van oordeel dat een herstelvordering, louter gesteund op het strijdige gebruik van een bestaande woning, omtrent de bouw waarvan geen oprichtingsmisdrijf/voortzettingsmisdrijf werd gepleegd en waaromtrent geen instandhoudingsmisdrijf te weerhouden valt, niet kan leiden tot een veroordeling tot afbraak, zoals gevorderd.

Welnu: de herstelvordering die niet kan leiden tot de afbraak van de betrokken woning maar enkel tot de leegstand ervan, doorstaat hoe dan ook de redelijkheidstoets niet (welke het hof, zonder enig opportuniteitsoordeel te vellen of te kunnen vellen, dient te maken in het licht van de toetsing ervan op de interne wettigheid bij toepassing van art. 159 GW).
Vooreerst is het zo dat zelfs indien per hypothese nog zou dienen te worden aangenomen dat de loutere bewoning een ruimtelijke impact zou hebben (zoals bedoeld in art. 1.1.2., 7° VCRO) dan nog deze impact bijzonder beperkt is, temeer nu de woning perfect aansluit bij de woonkern van de gemeente M.
Bovendien zou de inwilliging van de herstelvordering zoals gezegd niet leiden tot het verdwijnen van de constructie, maar enkel tot de leegstand ervan, en (bij gebreke aan onderhoudswerken, inherent aan het gebruik) op termijn tot het verval ervan, waarmee een goede ruimtelijke ordening niet gebaat is. Vanuit dit oogpunt is de vordering in elk geval kennelijk onredelijk.’

Referentie: Gent, 11 oktober 2013, 2007/AR/778, ng. (ref. Pub502101)

Deel dit artikel