Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
21 november 2011  | Publius

De verplichting tot de watertoets geldt onverkort bij verkavelingsvergunningen

In een arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 11 oktober 2011 met nummer A/2011/0141 wordt nogmaals gewezen op de verplichting van de vergunningsverlenende overheid om zich bij een verkavelingsvergunning op een afdoende gemotiveerde wijze uit te spreken over de watertoets.

Artikel 8 §5 Decreet Integraal Waterbeleid (hierna: DIWB) bepaalt dat een verkavelingsvergunningsaanvraag onderworpen is aan de watertoets. Verdere uitwerking aangaande deze verplichting wordt gegeven door artikel 4 § 1 van het besluit van 20 juli 2006.

Indien er sprake is van een mogelijk schadelijk effect inzake de waterhuishouding volstaat het niet de beoordeling aangaande de eventueel later ontstane schade vooruit te schuiven naar latere stedenbouwkundige aanvragen.

In de bewoordingen van de Raad klinkt dit als volgt

"Met betrekking tot de bestreden beslissing stelt de Raad vast dat de verwerende partij in haar beoordeling omtrent de watertoets enkel stelt dat de voorliggende verkavelingswijziging de mogelijkheid voorziet van het bouwen en/of verharden van een gedeelte van de percelen, en dat daarbij rekening dient gehouden te worden met het mogelijk effect hiervan op de plaatselijke waterhuishouding. Volgens de verwerende partij dient de beperking van de infiltratie van het hemelwater, dat volgt uit de toename van de verharde oppervlakte, dan ook te worden gecompenseerd in de latere aanvragen tot stedenbouwkundige vergunningen.

Nog los van de vraag of deze overwegingen een zoals in artikel 4, §1, eerste lid van het besluit van 20 juli 2006 bedoelde waterparagraaf bevatten, dient de Raad met de verzoekende partij vast te stellen dat verwerende partij artikel 8, §1, eerste lid DIWB schendt.

Uit de bestreden beslissing blijkt immers duidelijk dat er sprake is van een mogelijk schadelijk effect, met name de beperking van de infiltratie van het hemelwater, wat volgt uit de toename van de verharde oppervlakte. Bijgevolg diende de verwerende partij, in toepassing van artikel 8, §5, eerste lid, 2° DIWB de watertoets uit te voeren met toepassing van de in artikel 3 van het besluit van 20 juli 2006 voorziene beoordelingsschema’s.

De Raad stelt immers vast dat de decreetgever de verkavelingsvergunning uitdrukkelijk aan de watertoets heeft willen onderwerpen en dit ontegensprekelijk om preventief te kunnen gaan of het verkavelingsproject in zijn geheel beschouwd schadelijke effecten in de zin van artikel 3, §2, 17° DIWB zou kunnen genereren. Door in haar beoordeling over de verkavelingswijziging vooreerst vast te stellen dat de infiltratie van het hemelwater plaatselijk wordt beperkt door de toename van de verharde oppervlakte, en vervolgens kennelijk zondermeer de watertoets uit te stellen tot elke afzonderlijke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, holt de verwerende partij de beginselen en de doelstelling van de watertoets en dus het decreet integraal waterbeleid uit.”

Deel dit artikel