Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
26 maart 2020  | Dirk Van Heuven

#coronavirus (29). Recht op arbeid of recht op gezondheid: wat primeert?

De laatste dagen wordt steeds meer aandacht gegeven aan de vraag of de gezondheidsvoordelen van de coronamaatregelen opwegen tegen de enorme negatieve economische impact ervan. Zoals de president van de Verenigde Staten het vroeg in één van zijn tweets: 'is de remedie erger dan de kwaal?'. Dit is een ethisch vraagstuk waar ik me niet aan wil wagen. Dient een gedeeltelijke of volledige opheffing van de coronamaatregelen overwogen te worden, ook al woedt de ziekte nog of dreigt ze terug te komen?

Juridisch lijken hier grondrechten met elkaar te botsen, nl. het recht op arbeid (werk en tewerkstelling) versus het recht op gezondheid (gezondheidszorg). Hierbij een poging tot enige duiding.

Het recht op arbeid is in diverse Europese en internationale verdragsbepalingen opgenomen. Zo bepaalt artikel 23 § 1 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens dat ‘eenieder recht heeft op arbeid’. In artikel 1 van het Europees Sociaal Handvest verbinden de verdragsstaten zich ertoe 'de totstandbrenging en handhaving van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, met het oogmerk een volledige werkgelegenheid te verwezenlijken, als een hunner voornaamste doelstellingen en verantwoordelijkheden te beschouwen'. Artikel 6 van het Verdrag aangaande de economische, sociale en culturele rechten bepaalt dan weer dat de staten die partij zijn bij dit verdrag het recht op arbeid erkennen, 'hetgeen insluit het recht van een ieder op de mogelijkheid in zijn onderhoud te voorzien door middel van vrijelijk gekozen of aanvaarde werkzaamheden; zij nemen passende maatregelen om dit recht veilig te stellen'.

Het recht op gezondheid en gezondheidszorg wordt onder meer beschermd door artikel 12.1 van het Verdrag aangaande de economische, sociale en culturele rechten: 'De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid'. De Universele verklaring van de rechten van de mens bepaalt in artikel 25: 'Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging...'.

Sta me toe te citeren uit artikel 23 van de Belgische Grondwet:

'Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.
Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.
Die rechten omvatten inzonderheid :
het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen;
2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand'(...)'.

Beide rechten - op arbeid en op gezondheid - worden dus grondwettelijk gewaarborgd! Weliswaar zijn ze niet absoluut: er kunnen begrenzingen aan gesteld worden. De redactie zelf van artikel 23 Grondwet wijst er, aldus het Grondwettelijk Hof, op dat de verwezenlijking van het recht op arbeid voor ieder afhankelijk is van economische factoren die de Belgische wetgevers niet volledig beheersen (Arbitragehof, 14 januari 2004, nr. 5/2004, overw. B.9.4). Artikel 23 Grondwet impliceert een standstill-verplichting, die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang (GwH, 28 april 2016, nr. 62/2016, overw. B.6.2).

Het is niet de eerste keer dat er sprake is van botsende grondrechten. Maar hier dreigen de zaken op hun scherpst gesteld te worden. Primeert het recht op gezondheid en zelfs recht op leven, dan wel kan of moet de overheid kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals hoogbejaarden) laten ziek worden of zelfs laten sterven om de economie overeind te houden, mensen aan het werk te laten, hen een inkomen te verschaffen ... en dus te laten leven?

Dit is het standpunt van de Nederlandse hoogleraar Jit Peters:

'De Nederlandse regering heeft in een nota van een paar jaar geleden laten weten dat we in de bescherming van grondrechten geen hiërarchie van grondrechten kennen. Deze nota gooit het probleem vervolgens over de schutting en zegt dat de rechter maar in concrete gevallen een afweging moet maken. Daar zit die rechter dan maar mooi mee. Zelf denk ik dat er wel een zekere hiërarchie van grondrechten bestaat, in ieder geval in de systematiek die het EHRM volgt.Het recht op leven in artikel 2 EVRM en het folterverbod van artikel 3 EVRM staan hiërarchisch hoger dan de andere grondrechten. Ook artikel 15 EVRM, dat handelt over derogatie in geval van een noodtoestand, gaat uit van een zekere hiërarchie nu van bepaalde artikelen niet afgeweken kan worden'.

Artikel 15 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens bepaalt dat in tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, iedere verdragspartij maatregelen kan nemen die afwijken van zijn verplichtingen ingevolge dit verdrag, voor zover de ernst van de situatie deze maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht. Deze bepaling staat evenwel geen enkele afwijking toe van artikel 2, het recht op leven, behalve ingeval van dood als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen. Het recht op leven wordt door artikel 2 als volgt gedefinieerd: 'Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet'. Dat is toch enger dan het recht op gezondheid en gezondheidszorg.

Het antwoord op de in de titel gestelde vraag lijkt te zijn: geen van beide grondrechten primeert zomaar. Het voortijdig opheffen van de Belgische 'lockdown', geheel of gedeeltelijk, met alle gezondheidsrisico's van dien, om de economie 'te redden' en de mensen aan het werk te houden is een onmogelijke politieke kwestie, een aartsmoeilijk juridisch vraagstuk en een verschrikkelijk dilemma voor de rechter die ermee geconfronteerd wordt.

Het zijn moeilijke tijden.

Deel dit artikel