Kortrijk
Regen
3° - 10°
Antwerpen
Regen
3° - 10°
Blog
Blog
13 december 2022  | Jade Leenaert

Op 20 oktober 2022 heeft het Hof van Justitie zich in het arrest C-585/20 (BFF Finance Iberia SAU tegen Gerencia Regional de Salud de la Junta de Castilla y Léon) uitgesproken over de interpretatie van een aantal bepalingen uit de Richtlijn 2011/7 van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties.

In het arrest bevestigt het Hof van Justitie vooreerst dat artikel 6 van richtlijn 2011/7 moet worden uitgelegd dat het vaste minimumbedrag van € 40, als vergoeding voor de invorderingskosten van de schuldeiser die het gevolg zijn van de betalingsachterstand van de schuldenaar, verschuldigd is voor iedere in een factuur vermelde handelstransactie die op de vervaldatum onbetaald is gebleven, ook wanneer die factuur samen met andere facturen wordt ingevorderd in het kader van één enkel administratief beroep of één enkel beroep in rechte. In het Belgische recht is voormeld artikel 6 omgezet in artikel 69 § 2 van het KB Uitvoering, dat bepaalt :

“Als er, overeenkomstig paragraaf 1, intrest voor laattijdige betaling verschuldigd is, heeft de opdrachtnemer van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van een forfaitaire vergoeding van veertig euro voor invorderingskosten.”

Vervolgens stelt het Hof dat artikel 4, leden 3 tot en met 6 van de Richtlijn 2011/7 moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die op algemene wijze voor alle handelstransacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties voorziet in een betalingstermijn van maximaal 60 kalenderdagen, ook wanneer die termijn bestaat in een aanvankelijke termijn van 30 kalenderdagen voor een procedure voor goedkeuring of verificatie van de conformiteit van de geleverde goederen of de verrichte diensten met de overeenkomst en een aanvullende termijn van 30 dagen voor de betaling van de overeengekomen prijs. De verificatieprocedure mag niet worden beschouwd als inherent aan handelstransacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties en moet uitzonderlijk blijven. De normale betalingstermijn blijft (a) 30 kalenderdagen na de ontvangst van de factuur doch niet eerder dan de ontvangst van de goederen of diensten of (b) wanneer de datum van de ontvangst van de factuur niet vaststaat, 30 kalenderdagen na de datum van ontvangst van de goederen of diensten. Dat de verificatieprocedure slechts uitzonderlijk aanleiding kan geven tot een langere betalingstermijn, blijkt nochtans niet uitdrukkelijk uit artikel 4 van de Richtlijn 2011/7.

Ook de Belgische wetgeving voorziet in de artikelen 95 (werken), 103 (leveringen) en 127 (diensten) KB Uitvoering in betalingstermijnen die pas ingaan na de voltooiing van de verificatie. Volgens de conclusie van het arrest lijken deze bepalingen op eerste zicht aldus in strijd met artikel 4 van de Richtlijn 2011/7.

Het risico bestaat er dus in dat er reeds sprake is van een betalingsachterstand wanneer niet betaald wordt binnen de 30 dagen na ontvangst van de factuur. In principe wordt de factuur pas verstuurd na de verificatie. Om elk risico op betalingsachterstand uit te sluiten doet de aanbestedende overheid er desalniettemin goed aan om ervoor te zorgen dat verificatie én betaling plaatsvinden binnen één en dezelfde termijn van 30 dagen na uitvoering van de opdracht.

Tot slot bevestigt het Hof dat het begrip ‘verschuldigd bedrag’ uit artikel 2 van de Richtlijn 2011/7 ook de btw omvat, ongeacht of de schuldeiser dit bedrag al dan niet reeds aan de belastingdienst heeft afgedragen op de datum waarop de betalingsachterstand ontstaat.

Deel dit artikel