Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
15 oktober 2014  | Publius

Ambtshalve exceptie RvVb moet onderworpen worden aan tegenspraak

In het cassatiearrest van de Raad van State van 16 september 2014 werd de problematiek van de ambtshalve excepties en de gebeurlijke tegenspraak in het licht van de rechten van verdediging nog eens op scherp gesteld.De Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) had in zijn arrest van 12 november 2013 met nummer A/2013/0663 tot de onontvankelijkheid van het beroep besloten op basis van de volgende overwegingen:‘De verzoekende partij omschrijft in haar verzoekschrift niet het belang dat zij heeft bij de nagestreefde vernietiging.Uit de aan de Raad meegedeelde stukken blijkt dat de verzoekende partij (mede)eigenaar is van de woning die paalt aan het perceel waar de aanvraag van de tussenkomende partijen betrekking op heeft.De verzoekende partij lijkt zonder meer aan te nemen dat de loutere beschikking over zakelijke of persoonlijke rechten met betrekking tot een onroerend goed dat is gelegen naast of in de nabijheid van het project haar op zich het rechtens vereiste belang bij de huidige procedure kan verschaffen. Die stelling kan niet worden bijgetreden. De tekst van artikel 4.8.16, §1, eerste lid, 3° VCRO verzet zich hiertegen en laat de Raad evenmin toe enig belang in hoofde van de verzoekende partij te vermoeden.Het loutere nabuurschap op zich kan niet zonder meer volstaan om de verzoekende partijen het rechtens vereiste belang bij het beroep te verschaffen.Ook de middelen die de verzoekende partij aanvoert en de toelichting daarbij verschaffen geen informatie op grond waarvan kan worden aangenomen dat de verzoekende partij rechtstreeks of onrechtstreeks hinder of nadeel ondervindt van de handelingen die het voorwerp van de bestreden beslissing uitmaken.Het beroep is niet ontvankelijk.’
De verzoekende partij in de procedure voor de RvVb zag zijn beroep aldus stranden, zonder een debat te kunnen voeren over de voormelde ambtshalve exceptie. Deze partij besloot dan ook om (onder meer) op basis van artikel 6 EVRM verhaal te zoeken bij de Raad van State in zijn hoedanigheid van cassatierechter.De verzoekende partij in cassatie verwoordde zijn tweede middelonderdeel (onder andere) als volgt:‘[...] Bovendien “was er ten tijde van het indienen van het verzoekschrift geen enkele duidelijkheid over op welke wijze de RvVb de notie ‘belang’ zou gaan invullen” en werd “in latere procedurestukken [...] tijdens de procedure voor de RvVb het belang van verzoekende partij nooit betwist en werden er geen excepties opgeworpen” zodat het “de RvVb [betaamt] om - minstens - de debatten te heropenen indien zij (meer) toelichting wenst over het door verzoekende partij ingeroepen belang”.’De Raad van State verklaarde het tweede middelonderdeel op bondige wijze gegrond:‘Uit de stukken waarop de Raad van State vermag acht te slaan, blijkt niet dat de verwerende of de tussenkomende partij voor de RvVb heeft aangevoerd dat verzoeker niet het rechtens vereiste belang had of aantoonde voor het instellen van zijn vordering tot vernietiging.Het arrest dat deze exceptie ambtshalve opwerpt zonder het aan de tegenspraak van de partijen te onderwerpen, om het beroep onontvankelijk te verklaren, miskent het recht van verdediging van verzoeker en schendt het recht op een eerlijke behandeling op grond van artikel 6.1 EVRM.Het tweede middelonderdeel is in zoverre gegrond.’
Ambtshalve opgeworpen excepties dienen dus eerst aan een debat tussen partijen te worden voorgelegd, alvorens de RvVb - en bij uitbreiding de overige administratieve rechtscolleges - het beroep wegens onontvankelijkheid kan verwerpen.

Deel dit artikel