Kortrijk
Bewolkt
12° - 21°
Antwerpen
Bewolkt
11° - 22°
Blog
Blog
08 oktober 2024 | Deborah Smets

Ontslag ontslaat ambtenaar niet om uiterst dringende noodzakelijkheid aan te tonen

Krachtens artikel 17, §§ 1 en 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij uiterst dringende noodzakelijkheid slechts worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de nietigverklaring van de bestreden beslissing prima facie kan verantwoorden en dat een uiterst dringende noodzakelijkheid voorhanden is die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de gewone vordering tot schorsing.

De vereiste van de uiterst dringende noodzakelijkheid houdt in dat de verzoekende partij aan de hand van precieze en concrete gegevens aannemelijk moet maken dat het doorlopen van een 'klassieke schorsingsprocedure' onherroepelijk te laat zou komen om het gevreesde nadeel tegen te gaan.

Wanneer een ambtenaar tuchtrechtelijk ontslagen wordt, stopt zijn tewerkstelling van de ene dag op de andere. Hetzelfde geldt voor de inkomsten.

Vanuit die specifieke gevolgen zou kunnen gedacht worden dat bij een dergelijk beslissing 'automatisch' voldaan is aan de vereiste va de uiterst dringende noodzakelijkheid.

Niets is minder waar.

Ook in het kader van een dergelijke UDN-procedure vereist de Raad van State dat de uiterst dringende noodzakelijkheid zeer concreet en met onderbouwing van stukken aannemelijk wordt gemaakt.

Veelal zal door de verzoekende partij getracht worden om een financieel nadeel aan te tonen. Uit de arresten van de Raad blijkt evenwel dat dit niet zonder meer evident is.

Recent nog werden de aangeleverde stukken om het financieel nadeel te onderbouwen tot op het bot gefileerd. In het arrest van 2 september 2024 met nummer 260.556 werd onder andere het volgende gesteld:

'Het overgelegde uittreksel inzake de stand van zaken van de uitgaven met de kredietkaart, is derhalve slechts een financiële momentopname (op een onbekende datum) die geen overtuigend inzicht verschaft in verzoekers financiële toestand.

De overige overgelegde stukken vermelden geen rekeningnummer, maar ter terechtzitting bevestigt de raadsman van verzoeker dat het uittreksels van verzoekers zichtrekening zijn, waarop inzonderheid de Federale politie zijn loon stort. Uit de bijgebrachte stukken blijkt aldus dat verzoeker beschikt over twee onderscheiden rekeningen. De overgelegde onvolledige uittreksels van die zichtrekening geven details over een aantal (debet)verrichtingen die doen blijken van het feit dat verzoeker aan een aantal financiële verplichtingen moet voldoen, maar betreffen slechts bepaalde (willekeurige en onvolledige) data. Bovendien zijn ze onvolledig. Vastgesteld moet worden dat, op de storting na van het vakantiegeld door de politiezone op 16 mei 2024 en het ontvangen van een bedrag dat naar verzoeker in het verzoekschrift verklaart, een lening betreft aangegaan bij een vriend zodat verzoeker op familiebezoek in Turkije kon gaan, bevatten de overgelegde rekeninguittreksels geen enkel activa-element of verrichting. Dit klemt des te meer, nu ter terechtzitting wordt erkend dat het loon van verzoeker op die rekening werd gestort - in juli volgens de door de verwerende partij overgelegde loonberekening d.d. 7 juli 2024, 3045,72 euro - en op de overlegde uittreksels (op het vakantiegeld na) daarvan geen spoor is terug te vinden. Bovendien ontbreekt op de overgelegde stukken van die rekening enig tussentijds (positief of negatief) saldo, en een eindsaldo van de rekening op het ogenblik van toevoeging van die uittreksels bij de door verzoeker overgelegde overtuigingsstukken. De overgelegde stukken inzake die tweede rekening bieden bijgevolg geen, laat staan een afdoende, inzicht in nog andere (credit- en/of debet-)verrichtingen op die tweede rekening. Verzoeker geeft bovendien evenmin enig zicht op het (al dan niet beschikbare of positieve) saldo op die tweede rekening.

Dit alles doet besluiten dat verzoeker verzuimt een voldoende volledig en betrouwbaar beeld te verlenen van zijn financiële reserves op het tijdstip van zijn ontslag. Wat ook de bewijs- en overtuigingswaarde betreft van de overgelegde stukken wat de “passiva”-kant van verzoeker betreft, tonen de (weinige lapidaire) stukken die verzoeker inzake beide rekeningen wel bijbrengt, niet aan dat hij door de bestreden beslissing in een dermate precaire financiële situatie terechtkomt dat een menswaardig bestaan in het gedrang komt of dat de omvang van het door hem ingeroepen nadeel een zodanige impact heeft op zijn levensstandaard, dat hij de duur die een gewone vordering tot schorsing in beslag neemt, niet zal kunnen dragen.'

Het komt er dus op aan om als verzoekende partij, die een ontslagbeslissing geschorst wenst te zien, zeer duidelijke stukken voor te leggen om de impact op financieel vlak aan te tonen. Evenwel lijkt dit op basis van een analyse van de rechtspraak bijna onmogelijk om dit aannemelijk te maken.

De vraag rijst toch of de Raad van State hierbij niet té streng optreedt. Hebben immers niet allebei de partijen er alle belang bij om zo snel als mogelijk te weten of de beslissing op wettige wijze tot stand te gekomen is? Noch de ambtenaar, noch de benoemende overheid zit immers toch te wachten om na enkele jaren plots geconfronteerd te worden met een vernietigd ontslag. Gelet op de enorme impact van een ontslagbeslissing zou toch kunnen gesteld worden dat deze uit haar aard een UDN-karakter heeft... Toch iets om over na te denken...

Deel dit artikel