Kortrijk
Regen
14° - 21°
Antwerpen
Regen
16° - 21°
Blog
Blog
02 juli 2024  | Deborah Smets

Kan reputatieschade bij een ordemaatregel tegenover een ambtenaar een UDN-procedure verantwoorden?

Recent diende de Raad van State zich te buigen over een UDN-vordering tegen een ordemaatregel ten aanzien van een ambtenaar van een lokaal bestuur. Concreet diende te worden onderzocht of reputatieschade een grond voor de spoedeisendheid kan vormen. Het antwoord hierop is negatief.

De rechtspraak van de Raad van State is reeds enige tijd gekend. In het kader van een UDN-procedure kan een nadeel dat door tussenkomst van een vernietigingsarrest kan worden verholpen / kan worden hersteld niet dienen als grondslag voor het aannemelijk maken van de spoedeisendheid van een vordering. Dit geldt onder andere voor reputatieschade / morele schade. De Raad is immers van oordeel een morele nadeel in beginsel kan worden hersteld door de morele voldoening die een annulatiearrest zal verschaffen.

Wat specifiek die morele schade betreft, gaat de Raad in het kader van een ordemaatregel eigenlijk nog enigszins verder. In het arrest van 7 mei 2024 met nummer 259.701 stelt de Raad van State zelfs het volgende:

'De thans bestreden beslissing dient zich aan als een ordemaatregel.

Een ordemaatregel, waarvan niet wordt aangevoerd noch blijkt dat deze gepaard gaat met een financieel nadeel, is uitsluitend bedoeld om de goede werking van de dienst te verzekeren en niet om het betrokken personeelslid te sanctioneren voor schuldig gedrag.

Aangenomen wordt dat een ordemaatregel op zich geen aantasting inhoudt van de reputatie en de goede naam en in beginsel geen nadeel kan veroorzaken dat niet naar behoren hersteld kan worden door de morele genoegdoening van een vernietigingsarrest dat, met terugwerkende kracht, de ordemaatregel ongedaan maakt.

(...)

15.2. Voor zover verzoeker aanvoert dat hij door de bestreden beslissing “gezichtsverlies” en “reputatieverlies” lijdt, het imago krijgt gestraft te zijn en “niet langer bekwaam” wordt geacht om de functie van directeur uit te oefenen, wordt eraan herinnerd dat bij een ordemaatregel de vraag naar de schuld van verzoeker buiten beschouwing wordt gelaten. De mogelijk andere perceptie door derden – verzoeker refereert aan “[o]verige personeelsleden” die “zich hier […] vragen bij gaan stellen”, de “personeelsleden van de academie en personeelsleden van de gemeentelijke basisschool de Hazensprong” die “[d]e status van [verzoeker] als directeur in twijfel zullen gaan trekken” en “eenieder” die in deze “dermate grote maatschappelijke degradatie” een “sanctie” zal zien – van de betekenis en draagwijdte van de bestreden beslissing toont op zich niet aan dat verzoeker een zodanige morele schade ondervindt dat hij de afloop ten gronde niet kan afwachten en dat hij geen genoegen moet nemen met de morele genoegdoening die een nietigverklaring oplevert.'

Gelet op het specifieke karakter van een ordemaatregel zal - behoudens wanneer de ordemaatregel om oneigenlijke redenen zou worden ingezet - het instellen van een UDN-vordering en het aantonen van de spoedeisendheid van de vordering zeker geen evidentie zijn.

Het integrale arrest leest u hier.

Deel dit artikel