Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
09 april 2014  | Dirk Van Heuven

Verbrekingsvergoeding moet ingevorderd worden door alle architecten van de feitelijke vereniging

Een gemeente werd aangesproken door één architect en zijn architectenvennootschap in betaling van een schadevergoeding op grond van artikel 1789 BW en wel omdat de betrokken gemeente ten onrechte voortijdig een einde had gemaakt aan de samenwerking en een nieuwe opdracht had gegund aan een derde.In graad van beroep wordt ingegaan op de exceptie van de gemeente:‘Primordiale betwisting blijft de door stad D. al voor de eerste rechter opgeworpen niet-ontvankelijkheid van de alleen door architect H. en bvba H. bij dagvaarding dd. 16 februari 2011 gevorderde verbrekingsvergoeding, betreffende het door stad D. met architecten H. en D. gesloten ‘studiekontrakt’ dd. 22 september 1988, voor het opmaken van het ontwerp van de modernisering- en saneringswerken aan het stadhuis, omvattende: ‘opmaken voorontwerp, opmaken definitief ontwerp, opmaken van de uitvoeringsdetails, opmaken bijzonder bestek met beschrijvende opmeting, onderzoek van de aanbiedingen na aanbesteding en opmaken van het verslag hieromtrent, toezicht van de werken, opmaken van de vorderingstaten, voorlopige overname, opmaken van de afrekeningen de definitieve overname van de bouwwerken’.Uit de voorliggende stukken blijkt dat de opdracht nominatum werd toegewezen aan en dat de overeenkomst nominatum werd gesloten met de beide architecten H. en D., die beiden hebben ondertekend en gehandeld, die ook beiden werden vermeld in de voorgebrachte stukken (bv. opleveringen dd. 24 januari 1991 en 23 november 1999 – dossier / H., stukken 3) én die zelfs uitdrukkelijk beiden alle brieven hebben geschreven en ondertekend betreffende de kwestieuze door hen beiden aangeklaagde verbreking van de overeenkomst (zijnde correspondentie vanaf 1 december 2005 tot 14 augustus 2009 – dossier / H. stukken 5-16), dit tot aan de betekening-ingebrekestelling dd. 20 november 2009 en navolgende dagvaarding dd. 16 februari 2011.Architecten H. en D. hebben ook samen n.a.v. de onderhavige door hen vermeende contractbreuk op 28 mei 2009 melding gedaan bij de provinciale raad van de Orde van architecten, provincie West-Vlaanderen en werden er samen desbetreffend door het bureau gehoord op 7 december 2009 (dossier / H., stukken 14 en 21).Door H. en bvba H. wordt ook deze effectieve samenwerking desbetreffend tussen de 2 architecten op zich niet ontkend (zie bv. syntheseconclusie dd. 26 december 2013, p. 11, punt 6).Deze samenwerking van de architecten H. en D. betreffende de voornoemde architecturale opdracht en de er welomschreven doelstelling maakt, bij ontstentenis van enige vennootschap- of maatschapsvorm tussen hen, een feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid uit.Alle rechten die voortspruiten uit de kwestieuze overeenkomst met deze feitelijk verenigde architecten H. en D. behoren derhalve in onverdeeldheid toe aan de onderscheiden leden-architecten H. en D.Ook de vorderingen, inclusief de vorderingsrechten zoals betreffende de hier beoogde verbrekingsvergoeding, behoren evident aan diezelfde leden-architecten H. en D. toe in onverdeeldheid.Gelet precies op die onverdeeldheid kunnen de individuele leden-architecten H. en D. uiteraard niet bevoegd zijn om alleen over die onverdeelde vorderingsrechten te beschikken, ook niet voor hun aandeel:Bij ontstentenis van rechtspersoonlijkheid kunnen de individuele leden-architecten H. en D. immers hun feitelijke vereniging H. – D. en de desbetreffend bestaande onverdeeldheid niet in rechte vertegenwoordigen en moeten zij daartoe aldus samen optreden en vorderen.Aan het voorgaande wordt geen afbreuk gedaan door het gebeurlijk gegeven dat door de beide architecten H. en D. voor onderscheiden prestaties afzonderlijk mocht worden gefactureerd aan stad D.Immers, deze uitvoeringsmodaliteit staat evident los van de kwestieuze contractuele verhouding op zich en kan de daarbij vigerende feitelijke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid alsook de rechtsgevolgen daarvan onmogelijk wijzigen.Overigens betreft de onderhavige rechtsvordering niet de gefactureerde prestaties op zich, doch wél de beweerde verbreking van de kwestieuze overeenkomst tussen de 2 feitelijk verenigde architecten H. – D. en stad D. en de op deze grond beoogde verbrekingsvergoeding, die trouwens door H. en bvba H. niet gesplitst wordt geclaimd, doch wel op basis van de totale begroting van het volledige moderniserings- en renovatieproject.De vordering is aldus onontvankelijk.’Ref. Pub502771, Hof van Beroep Gent 13 maart 2014, ng.

Deel dit artikel