Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
14 maart 2017  | Dirk Van Heuven

Langdurig stilzitten leidt tot onontvankelijkheid van een onteigening bij hoogdringendheid

rtikel 1 van de onteigeningswet van 26 juni 1962 bepaalt dat een onteigening bij spoedeisendheid enkel maar kan, wanneer de onmiddellijke inbezitneming van een of meer onroerende goederen ten algemene nutte onontbeerlijk is.

In een vonnis van het eerste kanton van het vredegerecht van Aalst van 27 februari 2017 wordt nogmaals bevestigd dat een langdurig stilzitten elk beroep op de onteigeningswet van 1962 onmogelijk maakt:

‘Uit wat voorafgaat, mag evenwel duidelijk blijken dat doorheen de jaren één enkele doelstelling centraal stond, met name de recreatie van een gemengd bedrijventerrein. Spijts de afwezigheid van welkdanig obstakel (zie de mededeling van de Vlaamse regering van 30 maart 2007, zie hoger) heeft men gedurende 8 jaar stilgezeten, minstens werd geen aanvang genomen met de reeds in 2006 gemachtigde onteigening. Op heden wenst men, 8 jaar later, onder het mom van hoogdringendheid, de onteigening aan te vatten.

Deze passieve houding van de overheid gedurende de jaren bewijst op zich afdoende de afwezigheid van welkdanige urgentie’.

‘(...) De vordering tot onteigening blijkt dus, zo is thans vastgesteld, gesteund op een onteigeningsmachtiging die werd genomen met machtsafwending. Immers door te kiezen voor de procedure wegens hoogdringende omstandigheden, terwijl is komen vast te staan dat van hoogdringendheid geen sprake kan zijn, oefent de overheid haar bevoegdheden niet uit overeenkomstig de wet.

Bijgevolg is de vordering tot onteigening te verwerpen, nu ze gesteund is op een onwettige onteigeningsmachtiging’.

Het reeds goedgekeurde Vlaamse zal hopelijk een einde maken aan de rechtsonzekerheid die thans bestaat.

Ref. Vred. Aalst, 27 februari 2017, AR 16/1153, ng. (pub505995)

Deel dit artikel