Kortrijk
Regen
7° - 12°
Antwerpen
Regen
7° - 12°
Blog
Blog
14 juni 2010  | Dirk Van Heuven

Kan de overheid de wettigheidsexceptie van artikel 159 Grondwet zelf toepassen?

De Raad van State was alvast in het arrest nr. 65.974 de mening toegedaan dat dit niet het geval is:

“Overwegende dat artikel 159 Gw is uitgedacht als een bescherming van de burger tegen de administratieve overheid; dat artikel 159 de burger in staat stelt om tegen de administratieve overheid de onwettigheid van haar beslissing te doen gelden; dat dit ons rechtsstelsel tot een rechtsstaat maakt; dat met de stelling die de verwerende partij voorstaat, artikel 159 de administratieve overheid in staat stelt om de onwettigheid van haar beslissing tegen de burger te doen gelden; dat dit helemaal niet eigen is aan de door artikel 159 beschermde rechtsstaat; dat de handhaving van de wet – of wat ervoor moet doorgaan – tegen de burger integendeel in een absolute staat maar al te goed verzekerd wordt”.

De administratieve overheid kan een onwettige bestuurshandeling op eigen gezag slechts uitzonderlijk buiten toepassing laten, met name wanneer die zo grof onregelmatig is dat zij voor onbestaande moet worden gehouden en wettelijk erkende belangen ernstig schaadt. In geval van een “gewone” onwettigheid kan de overheid de bestuurshandeling niet zonder meer buiten toepassing laten.
Deze rechtspraak wordt nog steeds aangehouden door de Raad van State.

In het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 121/2007 van 19 september 2007 wordt in het kader van een milieustakingsvordering (met substitutie) aangegeven dat artikel 159 Gw een administratieve overheid niet belet om de onwettigheid voor een rechtbank aan te voeren van een besluit dat zij zelf heeft genomen. Inmiddels is er ook een arrest van het Hof van Cassatie van 10 maart 2008 met volgende inhoud:

“Het belang van de gemeente om een vordering in te stellen tegen handelingen die het gevolg zijn van een eerder door de gemeente ten onrechte gegeven vergunning wordt in beginsel niet aangetast door het feit dat de gemeente zelf aan de basis ligt van de schending van het leefmilieu.

(...)

De mogelijkheid een milieustakingsvordering in te stellen tegen handelingen die een kennelijke inbreuk of een ernstige dreiging van inbreuk uitmaken wordt niet beheerst door de grenzen die op de gemeente berusten haar eigen beslissingen aan te vechten of in te trekken en moet beschouwd worden als een autonome vordering bestemd om ernstige schendingen van het leefmilieu te weren”.


Antoon en Sabien Lust zijn van oordeel dat zowel de aard als de strekking van de grondwettelijke wettigheidscontrole als middel tot bescherming van subjectieve rechten uitsluiten dat de overheid als auteur van de onwettige handeling zich rechtstreeks tot de justitiële rechter zou wenden om haar eigen onwettige handeling buiten toepassing te laten verklaren.
Naar hun mening is het niet denkbaar dat de overheid een eigen persoonlijk en rechtstreeks belang heeft om zich als verzoekende partij tot de justitiële rechter te wenden om vooreerst te vorderen dat een beweerde onwettige overheidshandeling buiten toepassing wordt verklaard en vervolgens een of andere voor de burger ongunstige maatregel te doen bevelen. De overheid kan immers niet eerst een vergunning toekennen, om vervolgens voor de rechter de onwettigheid van deze vergunning te laten vaststellen en een “passende” herstelmaatregel te vorderen. Artikel 159 Gw laat een dergelijke vorm in inconsistent overheidsoptreden niet toe (A. LUST en S. LUST, “De administratieve verankering van het milieumisdrijf”, in Milieustraf- en milieustrafprocesrecht. Actuele vraagstukken, 2005, 559-560).

Aldus is de vraag of een overheid de onwettigheid mag aanvoeren van het besluit dat zij zelf heeft genomen nog steeds een heikel punt.
De rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie stelt de verhouding tussen het wettigheidsbeginsel en het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel op scherp: kan de burger op grond van het laatstgenoemde beginsel van behoorlijk bestuur verworven rechten ontlenen aan een onwettige individuele administratieve rechtshandeling? Zo ja, moet er dan in dit verband geen onderscheid worden gemaakt tussen rechtsverlenende en rechtserkennende administratieve handelingen?

Misschien verhindert het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel een al te ruime toepasing van artikel 159 Gw. Van Hagenborgh (G. VAN HAGENBORGH, “Artikel 159 van de Grondwet en de rechtspraak van het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof. Bedenkingen vanuit Europees perspectief”, in I. COOREMAN (ed.), De wettigheidstoets van artikel 159 van de Grondwet, 2010, 273-274) verwijst naar het Europees recht en de “moderne rechtsstaatgedachte” waarin het rechtszekerheids-beginsel een centrale plaats inneemt:

“Indien de overheid over de gerechtvaardigde verwachtingen van de burger heen kan stappen en onwettige administratieve rechtshandelingen te allen tijde kan intrekken of zonder enige beperking in de tijd de onwettigheid ervan voor de rechter kan aanvoeren, dan tast dit in ernstige mate de rechtszekerheid aan”.

Van Hagenborgh, referendaris bij het Hof van Cassatie, pleit ervoor dat de hoogste rechtscolleges “platgetreden paden [moeten] durven verlaten”.

En nu is er een prejudiciële vraag van de Raad van State aan het Grondwettelijk Hof in het arrest nr. 201.373 van 26 februari 2010:

"L’article 33, 7°, b, de l’ordonnance du 25 mars 1999 relative à la recherche, la
constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d’environnement,
rapproché de l’article 20 de l’ordonnance du 17 juillet 1997 relative à la lutte contre le bruit en milieu urbain, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que:

(...)

2. l’autorité administrative qui impose l’amende ne peut procéder à un contrôle de
la légalité des règlements, en application de l’article 159 de la Constitution, alors que le juge judiciaire a ce pouvoir ?"


De onderliggende vraag is dus of de overheid artikel 159 in de eigen besluitvorming kan toepassen? Misschien is een wijziging van de rechtspraak van de Raad van State in de maak!

We zijn benieuwd naar het antwoord van het Grondwettelijk Hof en houden u op de hoogte.

Deel dit artikel